zondag, december 24, 2006

Kerst!

Have yourself a merry little Christmas
Let your heart be light
From now on, our troubles will be out of sight...




Ik wens iedereen een fijne kerst en een gezond en gelukkig 2007!!

woensdag, november 29, 2006

Essay: Het slikmechanisme bij jonge kinderen en volwassenen

Slikken is een complex van opeenvolgende, gecoördineerde bewegingen, die voor een deel uit willekeurige en voor een deel uit onwillekeurige (reflexmatige) spiercontracties bestaat. Baby’s en jonge kinderen hebben een ander slikmechanisme dan volwassenen. De anatomische relatie tussen de structuren in de mondholte en de farynx is bij baby’s en jonge kinderen anders dan bij volwassenen en bovendien vult bij baby’s de tong de mondholte geheel op.
Deze essay is bedoeld om informatie te geven over de belangrijkste verschillen tussen het slikmechanisme bij jonge kinderen en bij volwassenen en tot welke leeftijd deze verschillen gelden. Eerst wordt kort het slikproces beschreven en het slikmechanisme van baby’s en jonge kinderen. Daarna wordt besproken welke veranderingen, met betrekking tot het slikmechanisme, er optreden als baby’s/jonge kinderen ouder worden en welke verschillen er zijn tussen het slikmechanisme bij jonge kinderen en bij volwassenen. Ten slotte wordt besproken tot welke leeftijd deze verschillen gelden.

Het slikproces
Het slikproces verloopt in 4 fasen: de voorbereidende, orale fase (het verzamelen van voedsel, het kauwen) de orale transportfase (het transporteren van de bolus van de mond naar de farynx) de faryngeale fase (het transport van de bolus van de orofarynx naar de hypofarynx) en ten slotte de oesofageale fase (het transport van de bolus in de oesofagus).

De eerste twee fasen in het slikproces staan onder willekeurige controle. De derde fase is bewust en onwillekeurig. De vierde en laatste fase van het slikproces is onbewust en onwillekeurig. Fase drie en vier worden reflexmatig uitgevoerd (Maks- Van der Veer, 1995).

Het slikmechanisme van baby’s en jonge kinderen
Bij baby’s en jonge kinderen is de anatomische relatie tussen de structuren in de mondholte en de farynx anders dan bij volwassenen. Bij baby’s vult de tong de mondholte geheel op, de vetdelen in de wangen vernauwen de mondholte in zijwaartse zin en het hyoid en de larynx liggen lager dan bij volwassenen, waardoor een meer natuurlijke bescherming van de luchtweg ontstaat. Het velum hangt meestal lager, met de huig vaak in rust in het gebied van de epiglottis waardoor als het ware een holte met de valleculae ontstaat (Logemann, 2000). Tussen de zes en twaalf maanden komen de eerste tanden door. Dit wordt vaak gezien als een belangrijke bijdrage aan de overgang naar vast voedsel, maar is echter moeilijk vast te stellen (Engel-Hoek, 2002).

Volgens Dellow, 1976 (in: Logemann, 2000) begint slikken al in het foetale stadium, waarbij de foetus zuigbewegingen maakt, vruchtwater drinkt en soms zelfs de duim in de mond steekt.

Bij baby’s en jonge kinderen wordt de bolus met behulp van enkele pompbewegingen van de tong achterin de mond verzameld, voor het naar voren opbollende velum of in de valleculaire holte. Kinderen hebben tot drie/vier maanden een zuig- slikreflex, daarna gaan ze bewust zuigen (Engel-Hoek, 2002). De mondfuncties worden aanvankelijk subcorticaal en onbewust gestuurd en later worden ze geleidelijk aan meer en meer corticaal en daarmee bewuster gestuurd (Jansonius-Schultheiss, 2004).

Verschillen tussen het slikmechanisme bij jonge kinderen en volwassenen
Op onderstaande plaatjes is goed te zien welke verschillen er zijn in de mond, larynx en farynx tussen jonge kinderen en volwassenen.



(Uit: Wolf & Glass, 1992)



(Uit: Logemann, 2000)

Anatomische verschillen zijn: bij baby’s vult de tong de mondholte geheel op, de vetdelen in de wangen vernauwen de mondholte in zijwaartse zin, het hyoid en de larynx liggen hoger dan volwassenen en het velum hangt meestal lager.

De fysiologie van het slikken bij baby’s is anders dan bij volwassenen. Bij het tepelzuigen pompt de baby achter elkaar met de tong (eerst de tong en de kaak tezamen) melk uit de tepel en verzamelt deze vloeistof ter hoogte van de farynxbogen (voor het naar boven opgebolde gehemelte) of in de valleculae. Iedere baby ontwikkelt de gewoonte om, met enige variabiliteit, een bepaald aantal opeenvolgende pompbewegingen te maken. Als een bolus van een bepaalde hoeveelheid is verkregen wordt de faryngeale slikbeweging opgewekt. Indien men de baby een kleine vloeibare bolus geeft (1 ml) op een lepel geeft dan produceert de baby eerst een orale- en dan een faryngeale slikbeweging op dezelfde wijze als een volwassene (Logemann, 2000).

De faryngeale slikbeweging van een baby is hetzelfde als die van een volwassene met twee uitzonderingen. De larynxheffing is sterk verminderd omdat de larynx anatomisch gezien direct onder de tongbasis ligt en niet veel omhoog hoeft te komen. En bij normale baby’s komt de achterste farynxwand tijdens slikken vaak veel meer naar voren dan bij een volwassene (Logemann, 2000).

Zoals al eerder vermeld worden de mondfuncties aanvankelijk subcorticaal en onbewust gestuurd en later worden ze geleidelijk aan meer corticaal en daarmee bewuster gestuurd (Jansonius-Schultheiss, 2004). Een pasgeboren baby zal reflexmatig drinken (waarbij dus ook fase 1 en 2 reflexmatig zijn), maar na een maand of zes zal de voeding willekeurig gedronken worden (Engel-Hoek, 2002).

Tot welke leeftijd de verschillen gelden
Gedurende de eerste 21 levensjaren groeit het aangezicht. De kaak groeit naar omlaag en naar voren, waardoor de tong lager komt te liggen en de ruimte tussen de tong en het gehemelte groter wordt en de mondholte wordt gevormd. De larynx en het hyoid komen hoger te liggen waardoor de farynx langer en ruimer wordt. Deze veranderingen van de farynx en de larynx vinden vooral in de puberteit plaats (Logemann, 2000).

Volgens Bosma, 1973 (in: Logemann, 2000) begint bijten bij ongeveer zeven maanden en begint kauwen met ongeveer tien tot twaalf maanden, waarbij er een grote variabiliteit is voor wat betreft het moment waarop het normale volwassen kauwpatroon is bereikt. Dat kan wel tot het derde of vierde levensjaar duren, afhankelijk van het kind. Als de baby kleine hapjes gepureerd of zacht voedsel slikt dan is de orale en faryngeale slikbeweging hetzelfde als die van een volwassene, met uitzondering van de verminderde larynxheffing.

Het meer ontwikkelde slikpatroon wordt volgens bepaalde auteurs op de leeftijd van 12-15 maanden bereikt. Sommige auteurs beweren echter dat het ontwikkelde stadium pas later op de leeftijd van 10 jaar bereikt wordt. Kenmerken van het goede, ontwikkelde stadium zijn dan: occlusie van de gebitselementen, tongpunt tegen de processus alveolaris superior, tongranden aangezogen tegen de kiezen van de bovenkaak en de tongpunt heft zich in verticale richting; tijdens de slikactie is er een golfbeweging van het tongblad, even boven de neutrale positie. Er is sprake van een afrollende beweging naar achteren van de tongrug tegen palatum durum en velum. De voedselbrok wordt dan naar achteren getransporteerd (Jansonius-Schultheiss, 2004).

Literatuur
Engel-Hoek, L., van der (2002). Eet- en drinkproblemen bij jonge kinderen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Jansonius-Schultheiss, K., Van Coppenholle, L., Beyart, E. (2004). Afwijkende mondgewoonten. Leuven/Voorburg: Acco.

Logemann, J. (2000). Slikstoornissen. Onderzoek & behandeling. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers.

Maks- Van der Veer, S. (1995). Slikken in beweging; de multidisciplinaire benadering van diagnostiek en therapie van slikstoornissen na oncologische ingrepen in het hoofd/halsgebied. Lisse: Swets & Zeitlinger b.v.

Wolf, L.S., Glass, R.P., (1992). Feeding and swallowing disorders in infancy. San Antonio, Texas: Therapy Skill Builders.

donderdag, oktober 19, 2006

Enkele congenitale laryngeale afwijkingen

Congenitale laryngeale afwijkingen zijn afwijkingen of aandoeningen waarmee men geboren wordt. Te denken aan: een stemplooicyste, sulcus glottidis/sulcus vocalis (vocal fold furrow), stemplooiweb (ventral web) en de mucosal bridge.

Stemplooicyste
Bij de stemplooicysten gaat het meestal om slijmvliesretentiecysten en de epitheelinsluitsels. Een epidermale cyste is wittig van kleur en bestaat uit cholestrolchristallen. Deze cyste is congenitaal. Een mucosale cyste is grijs/geel van kleur en bestaat uit slijm. Deze cyste is meestal verworven (Harris e.a., 1998). Een stemplooicyste wordt meestal verworven na bijvoorbeeld een laryngitis. Een stemplooicyste ontstaat uit een slijmkliertje aan de stemplooioppervlakte en resorbeert niet. De cyste kan wel groter worden naarmate er meer opstapeling van secretie (speeksel) is. Een cyste treedt meestal unilateraal op. Een stemplooicyste kan klein, puntvormig of groot zijn (Stes, 2003).

Een cyste kan lange tijd zonder symptomen blijven, totdat ze zo groot is dat de stembandvibraties gehinderd worden en ze obstructies in de luchtweg veroorzaakt. Eerst treedt er heesheid op en als de cyste nabij de rand van de stemplooi zit kan er diplofonie optreden (trillende massa’s aan beide kanten van de glottis zijn ongelijk). Ook kan er soms een inspiratorische stridor ontstaan (Damsté, 1989).

Stemplooicystes zullen chirurgisch weggehaald moeten worden. Als er na de chirurgie nog heesheid bestaat, wordt er stemtherapie gegeven (Damsté, 1989).

Sulcus glottidis/sulcus vocalis
Sulcus glottidis is een zeldzame afwijking die meestal congenitaal is. De afwijking wordt ook wel stemlipgroef genoemd. Op het mediale deel van de stemband komt er een groeve voor (in de lengte) van variërende diepte en lengte. Soms is er zelfs sprake van een verdubbeling van de stemlip. De groeve kan unilateraal of bilateraal voorkomen, soms gecombineerd met laryngeale of orale assymetrie.

De stem klinkt hees, door de onvolledige glottissluiting, bezit weinig draagkracht (vermoeidheid) en is monotoon met een dof timbre. In sommige gevallen treedt diplofonie op. De groeve kan zo diep zijn dat alleen de rand van de stemplooi nog trilt. De onregelmatigheden geven dan een ruwheid en onvastheid aan de stem. Patiënten waarbij dit het geval is, zullen de onvolledige glottissluiting compenseren, waardoor hyperkinetische dysfonie optreedt en de aandoening frequenter is bij onderwijzers en leerkrachten (Stes, 2003).

Stemplooiweb
Een congenitaal web is een afsluiting van de larynx in verschillende graden door weefsel (web). Het kan supraglottis, ter hoogte van de glottis of subglottis optreden, al komt het meestal ter hoogte van de glottis voor (75% van de gevallen). Het vlies kan in de voorste commissuur zitten of bijna volledig de glottis afsluiten (dan is er sprake van laryngeale atresie). Een laryngaal web is het gevolg van een stoornis tijdens de 10e week van de embryonale ontwikkeling van de larynx (Stes, 2003).

Het web kan de stembandvibratie verhinderen. De stem wordt dan ijl, met wilde lucht, te hoog en niet krachtig genoeg. Sommige baby’s met een web vallen bij de geboorte op door een zeer hoge geboorteschreeuw. Bij een groot web kan er een afonie optreden, samen met ademhalingsmoeilijkheden (een stridor) (Stes, 2003).

Het web moet in twee keer verwijderd (weggeknipt) worden, om vergroeiing te voorkomen. Tussen de stembanden wordt een acrylicplaatje dat met een nylonkoordje door het cricothyroid en de thyroidspieren op zijn plaats gehouden wordt (Damsté, 1989).. Het plaatje blijft 2/3 maanden zitten om de heling te bevorderen en fibrose te voorkomen. Stemtherapie is soms nuttig omdat na het verwijderen van het web, de stembanden onvoldoende trillen over de hele lengte en de hoge tonen en de zwakke stem blijven bestaan (Stes, 2003).

Mucosal bridge (slijmvliesbrug)
Een mucosal bridge is een brug van slijmvlies, die van ene stemplooi naar de andere stemplooi loopt. Een slijmvliesbrug kan congenitaal zijn, maar kan ook ontstaan zijn uit bijvoorbeeld een cyste. De stem klinkt hees en heeft weinig draakracht.

De slijmvliesbrug is meestal dun en kan dan gemakkelijk chirurgisch weggehaald (weggeknipt) worden. Heel soms is de slijmvliesbrug groot en dik en dat bemoeilijkt het weghalen, omdat de stemplooien dan beschadigd kunnen raken (Freeman & Fawcus, 2000).

Literatuur:
Boone, D.R., McFarlane, S.C. (2000). The voice and voice therapy. Boston: Allyn & Bacon

Damsté, P.H. (1989). Stemstoonissen. Samson Stafleu.

Freeman, M., Fawcus, M. (2000). Voice Disorders and their management. London: Whurr Publishers Ltd.

Harris, H., Harris, S., Rubin, J.S., Howard, D.M. (1998). The Voice Clinic Handbook. London: Whurr Publishers Ltd.

Stes, R. (2003). Stemstoornissen. Leuven / Leusden: Acco.

dinsdag, september 19, 2006

Reacties op mijn weblog

Hallo allemaal!

Daar ben ik weer. Het is de laatste tijd wat stil op mijn blog. Ik heb het erg druk en zal binnenkort weer eens wat gaan doen.

Ik wil alle mensen die op mijn weblog berichtjes achterlaten of mij mailen, heel erg bedanken! Ik vind het ontzettend leuk om te lezen wat jullie van mijn blog vinden. En ik ben blij dat veel van jullie ook wat aan de informatie hebben. Soms duurt het even voor ik reageer, omdat ik de laatste tijd erg veel berichten krijg. Alle reacties stimuleren mij enorm om met mijn blog verder te gaan.


dinsdag, augustus 01, 2006

Nieuwe spelling

Schrijf niet BTW-tarief maar wel btw-tarief
Aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal vandaag van kracht

Voortaan leest u niet langer over BTW-tarieven en on-lineverbindingen, maar over btw-tarieven en onlineverbindingen. Dat de afkorting van belasting op de toegevoegde waarde niet langer met hoofdletters wordt geschreven en online voortaan één woord is, is het gevolg van een actualisering van de officiële spelling van het Nederlands. Die gaat vandaag officieel in.

In Vlaanderen en Nederland wordt vandaag de aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal, beter bekend als het Groene Boekje, van kracht. Het gaat niet om een nieuwe spelling, maar om een beperkte aanpassing en een kleine aanvulling van de spelling die op 1 september 1997 werd ingevoerd. De regering van Vlaanderen en van Nederland, die daarvoor samenwerken in de Nederlandse Taalunie, waren het in het najaar van 1994 eens geworden over een herziening van de spellingregels uit 1954. Er kwam een einde aan de dubbelspelling voor woorden van vreemde herkomst. De progressieve spelling (kontrakt) moest de duimen leggen voor de voorkeurspelling (contract). De regels voor de tussenletters -n- en -s- werden anders geformuleerd, die voor het liggend streepje, het trema en de apostrof werden verduidelijkt en op enkele onderdelen vereenvoudigd.

De aanpassing van de Woordenlijst was nodig omdat nogal wat woorden in het Groene Boekje uit 1995 in tegenspraak waren met de regels die in de leidraad waren geformuleerd en woordenboeken soms uiteenlopende spelwijzen gebruikten. De regels voor het aan elkaar schrijven van woorden, het gebruik van hoofdletters, het schrijven van afkortingen en het schrijven van Engelse woorden werden aangevuld of verduidelijkt.

Ten slotte heeft de Taalunie een omstreden uitzonderingsregels voor de tussen-n in samenstellingen van een dierennaam en een plantkundige naam geschrapt: gedaan dus met paardebloem en kattekruid, voortaan geldt de algemene regel en schrijven we dus paardenbloem en kattenkruid.

TE INGEWIKKELD
De officiële spelling is alleen verplicht voor de overheid en het onderwijs. Ze wordt ook gebruikt door de uitgevers van woordenboeken, naslagwerken en schoolboeken, door de spellingcontrole van Microsoft Office en door de Vlaamse kranten.

Niet iedereen is tevreden met de aangepaste Woordenlijst. Half augustus brengen het Genootschap Onze Taal en enkele Nederlandse dag- en weekbladen het Witte Boekje op de markt. Ze vinden de regels van het Groene Boekje te ingewikkeld en zeggen dat hun spelling nauwer aansluit bij het taalgevoel van de gebruiker.

Bron: http://taalunieversum.org/

woensdag, juli 12, 2006

Taalontwikkeling van 0 tot 5 jaar

Taalbegrip
Het ontvangen van een boodschap. Het receptieve aspect van de communicatie.
- Lexicaal begrip = begrip van woorden
- Morfosyntactisch begrip = begrip van grammatica, de taalvorm

Ontwikkeling
0;9 – 1;0 jaar --- Situatief taalbegrip
1;0 – 1;6 jaar --- Begrip van losse woorden
1;6 – 1;9 jaar --- Begrijpt ‘wat is dat ?’ vragen
1;9 – 2;0 jaar --- Begrip van 300 of meer woorden
2;0 – 2;9 jaar --- Begrip van combinaties van woorden
2;9 – 3;0 jaar --- Begrip van 500 – 900 woorden
3;0 – 3;6 jaar --- Begrip op basis van semantische strategie
3;6 – 3;9 jaar --- Begrip van 1200 – 2000 woorden
4;0 – 4;6 jaar --- Zinsbegrip
4;6 – 5;0 jaar --- Aandacht voor verhaal en beantwoording van eenvoudige vragen over het verhaal


Taalproductie
Het zenden van een boodschap. Het expressieve aspect van de communicatie.
* Pragmatiek = Hoe je je taal gebruikt. Het gebruik van je woorden/taal in situaties (taalgebruik).
- Communicatieve functies
- Spreken buiten hier-en-nu
- Converstaievaardigheden

* Lexicon en semantiek = Woordenschat en de betekenis van woorden/van de gebruikte woordenschat.
- Lexicon = woordenschat
- Semantische relaties
- Verhaalopbouw

* Morfosyntaxis = De grammatica
- Morfologie = Vormenleer. De vormveranderingen die woorden ondergaan als ze in verschillende syntactische context gebruikt worden of op een andere manier een betekenisverandering ondergaan. (Bijvoorbeeld leeuw - leeuwin of kijk – keek - gekeken of groot – grote)
- Syntaxis = De zinsbouw (Bijvoorbeeld de persoonsvorm staat meestal op de tweede plek in de zin)

Ontwikkeling
1;0 – 1;9 jaar --- Eenwoorduiting
1;9 – 2;3 jaar --- Tweewoordenzin
2;3 – 2;9 jaar --- Meerwoordenzin
2;9 – 3;3 jaar --- Zinnen van drie en vier zinsdelen
3;3 – 4;0 jaar --- Zinnen van meer dan vier zinsdelen
4;0 – 5;0 jaar --- Samengestelde zinnen en verhalen vertellen

Literatuur
Reader: Ontwikkelingen van 0-5 jaar vanuit logopedisch perspectief. Hogeschool Utrecht, faculteit Gezondheidszorg.

Werkboek jaar 1 - blok A - PP2: Observeren.

Bilo, R.A.C., Voorhoeve, H.W.A., Koot, J.M. (2003). Kind in ontwikkeling. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.

vrijdag, juni 30, 2006

Onderzoek nodig naar invloed medicatie bij autisme

Een geneesmiddel om autisme bij kinderen en volwassenen te genezen bestaat niet. Wel kunnen geneesmiddelen worden gebruikt om klachten en symptomen te behandelen. Deze medicatie blijkt echter meestal off-label te worden gebruikt, dat betekent dat het wordt voorgeschreven voor een aandoening waar het niet voor op de markt is gebracht en waarop het niet is getoetst door de overheid.

Er is dringend meer onderzoek nodig naar de invloed van medicatie bij autismestoornissen, zo stelt de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA), op basis van het rapport 'Ervaringen met geneesmiddelen bij autisme. Een onderzoek onder gebruikers' van de Wetenschapswinkel Geneesmiddelen.

Geneesmiddelen worden bij autisme ingezet voor de behandeling van problematisch gedrag, zoals sterke angst, dwanghandelingen en agressie. Uit het onderzoek van de wetenschapswinkel blijkt dat deze medicatie meestal off-label wordt voorgeschreven, dat wil zeggen voor een aandoening waar het niet voor op de markt is gebracht en waarop het niet is getoetst door de overheid. Het off-label voorschrijven van geneesmiddelen komt met name bij kinderen veel voor omdat er weinig onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van medicatie bij kinderen.

Gezien de omvang van het medicijngebruik bij autisme (51% van de respondenten!) dringt de NVA met klem aan op nader onderzoek naar de (lange termijn) effecten en neveneffecten van het geneesmiddelgebruik op het verloop van autisme.

Bron: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?nieuws=26864

zaterdag, juni 10, 2006

Pop-up/reclame

De laatste tijd kreeg je telkens, als je op één van mijn weblogs kwam, een vervelende pop-up in beeld. Dat lag aan mijn statistieken meter/teller (Nedstat). Ik heb deze nu weggehaald, omdat ik me erg begon te irriteren aan de pop ups en programma's die zich probeerden te installeren. Nu moet ik nog even op zoek naar een nieuwe teller, want ik vind het wel leuk om te zien hoeveel bezoekers mijn weblog per dag krijgt ;-)

donderdag, mei 25, 2006

Autistische patiënten dagdromen niet

De hersenactiviteit die als typerend geldt voor mensen die rusten of dagdromen, komt bij autistische patiënten in het geheel niet voor. Dat meldt Daniel Kennedy in de onlineeditie van PNAS van vorige week.

Bepaalde delen van het brein vertonen bij een individu in rust een hoge activiteit. Die activiteit is de weerslag van sociale, emotionele en op zichzelf gerichte gedachten. Ofwel: dat wat er bij mensen door het hoofd gaat als ze niets bijzonders doen. Onderbreking daarvan treedt op zodra iemand zich moet concentreren. Bij autistische patiënten komt die onderbreking niet of in verminderde mate voor. Bij hen geldt: hoe groter de sociale handicap, hoe minder hersenactiviteit gepaard gaat met 'zomaar een beetje voor je uit staren'.

BRON: www.medischcontact.nl

donderdag, mei 18, 2006

Diagnostisch onderzoek naar verbale ontwikkelingsdyspraxie // Paper #3

Voor de differentiaaldiagnose tussen kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie en kinderen met andere articulatiestoornissen, wordt vaak gebruik gemaakt van diadochokineseproeven. Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie zullen voornamelijk bij het herhalen van multisyllaben in snelheid en nauwkeurigheid afwijken, aldus Thoonen e.a. (Elen, 2004). Door het diagnostisch onderzoek moet de therapeut inzicht krijgen op: feiten in de voorgeschiedenis, actuele communicatie, attitude van de ouders, articulatie vaardigheden, woordstructuurvaardigheden, diadochokinesevaardigheden, mondmotorische vaardigheden, prosodische vaardigheden en therapeutische mogelijkheden (Eurlings-Van Deurse, 1993).

Het onderzoek naar verbale ontwikkelingsdyspraxie bij kinderen vereist specifieke aandacht voor de spraak- en taalontwikkeling, mogelijke auditieve deficits en mogelijke voedingsproblemen. Het Dyspraxieprogramma van Eurlings-Van Deurse e.a. (1993) is een goed onderzoeksinstrument. Kernpunten hierin zijn: een gestandaardiseerd interview, een checklist met mogelijke dyspraxiekenmerken, het invullen van een spraakprofiel op basis van onderzoekstaken bestaande uit verschillende spreektaken en het opstarten van een proefbehandeling met taken uit het Dyspraxieprogramma. Naast onderzoeksmateriaal bevat het Dyspraxieprogramma ook therapiemateriaal. Bij jonge of nauwelijks sprekende kinderen is het niet altijd mogelijk een gericht spraakonderzoek uit te voeren, dan kan op basis van de gegevens uit het gesprek met de ouders en de observatie een checklist worden ingevuld; Checklist Dyspraxiekenmerken. Als er bij de volledig ingevulde lijst sprake is van vijftien of meer kenmerken, kan er gesproken worden van een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie (Eurlings-Van Deurse, 1993).

Tevens kan er een onderzoek worden gedaan naar de mondmotoriek, omdat kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak ook een orale dyspraxie hebben. Het onderzoek naar afwijkende mondgewoonten kan hiervoor worden gebruikt. Wanneer er wordt vermoed dat een kind dyspractisch is, zal de houding goed moeten worden geobserveerd, de tonus in het gezicht en het mondgebied moeten worden onderzocht en ook zal er onderzoek moeten worden gedaan naar de pathologische reflexactiviteit, sensibiliteit en naar het afhappen, kauwen, slikken en drinken (Jansonius-Schultheiss e.a., 2004).

Conclusie
Verbale ontwikkelingsdyspraxie (VOD) is een neurogene (motorische) spraakstoornis. Een kind heeft verbale ontwikkelingsdyspraxie wanneer er uitval is op drie gebieden: problemen met de fonologische planning, problemen met de fonetische planning en problemen met het motorische spraakprogramma. Verbale ontwikkelingsdyspraxie kent een grote verscheidenheid aan symptomen en komt vaak voor in combinatie met een andere logopedische stoornis. De differentiaal diagnostiek van verbale ontwikkelingsdyspraxie is dan ook erg complex. Kernpunt voor de diagnostiek is: kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie verschillen onderling sterk in de verschijnselen die ze hebben en in de moeilijkheden die ze daarbij ondervinden. Door goed naar de aanwezige symptomen te kijken, het kind te observeren en door diagnostisch onderzoek, kan verbale ontwikkelingsdyspraxie worden onderscheiden van een afasie, dysartrie, een fonologische stoornis en/of fonetische stoornis. Het Dyspraxieprogramma en diadochokineseproeven zijn uitermate geschikt om te onderzoeken of het kind verbale ontwikkelingsdyspraxie heeft. Daarnaast kan ook gebruik worden gemaakt van het onderzoek naar afwijkende mondgewoonten, omdat verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak samengaat met orale dyspraxie.


Literatuur:
Borsel, J. (2001). Fonetische articulatiestoornissen. In: H.F.M. Peters e.a. Handboek Stem-, Spraak- en Taalpathologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 3-19.

Dharmaperwira-Prins, R. (2005). I. Dysartrie en verbale apraxie: beschrijving, onderzoek en behandeling. II. DYVA-onderzoek. Amsterdam: Harcourt Book Publishers.

Dharmaperwira-Prins, R. en Maas, W. (2002). Afasie. Beschrijving, onderzoek en behandeling. Lisse: Swets en Zeitlinger B.V.

Elen, R. (2004). State of the Art: Articulatiestoornissen. Logopedie, informatiecentrum van de Vlaamse Vereniging Logopedisten nr. 17, 21-26.

Eurlings-van Deurse, M., Freriks, A., Goudt-Bakker, K., Van der Meulen, Sj. & de Vries, L. (1993). Dyspraxieprogrammma; therapieprogramma voor kinderen
met kenmerken van een verbale ontwikkelingsdyspraxie.
Lisse: Swets & Zeitlinger.

Howell J. & Dean, E. (1998), Fonologische stoornissen behandeling van kinderen volgens de Metaphon-therapie. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.

Jansonius-Schultheiss, K., Van Coppenholle, L., Beyaert, E. (2004). Afwijkende mondgewoonten. Inleiding, onderzoek en behandeling. Leuven: Acco.

Ozanne, A. (1995). The search for Developmental Verbal Dyspraxia. In: Dodd, B. Differential diagnosis & treatment of children with speech disorder. Londen: Whurr Publishers, 91-109.

Stes, R. (2003). Articulatiestoornissen. Leuven/Leusden: Acco

Van Coppenolle, L. (1991). Fonologische stoornissen bij kinderen. Logopedie en Foniatrie nr. 63, 115-121

woensdag, mei 10, 2006

Dove kan met implantaat weer horen

MAASTRICHT (ANP) - Met een hersenstamimplantaat zijn specialisten in het Academisch Ziekenhuis Maastricht er in geslaagd een dove weer te laten horen. De operatie is in februari uitgevoerd. Het AZM maakte woensdag bekend dat de ingreep geslaagd is.

De Maastrichtse neurochirurgen en kno-artsen melden dat de patiënt die aan beide zijden geen bruikbare hoorzenuw heeft, met behulp van een gehoorimplantaat ofwel ABI geluiden kan waarnemen. Het implantaat kan gehoorsensaties opwekken door elektrische stimulatie van de auditieve kernen in de hersenstam.

Erfelijke aandoening
Het is de eerste keer dat in Nederland een dergelijk implantaat bij een dove patiënt is ingebracht. Met het hersenstamimplantaat moeten dove patiënten weer geluiden in de omgeving kunnen volgen. Ongeveer 5 à 10 procent van de ABI-ontvangers kan zelfs weer gesprekken verstaan. De medici in Maastricht melden dat dit ook het geval is bij de geopereerde patiënt.

Slechts zeer weinig patiënten komen in aanmerking voor dit implantaat. De ABI kan op dit moment worden geïmplanteerd bij patiënten met een vorm van neurofibromatose. Die erfelijke aandoening geeft een verhoogde kans op tumoren in het centraal zenuwstelsel, waarbij vaak de gehoorzenuwen worden aangetast.

Bron: SP!TS van woensdag 10 mei 2006

zondag, april 30, 2006

VOD tegenover afasie, dysartrie, fonologische- en fonetische stoornis // Paper #2

Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover dysartrie en afasie
Dysartrie is een spraakstoornis die het gevolg is van een aandoening in het motorische systeem van het zenuwstelsel. Deze aandoening verstoort de werking van één of meer spieren die bij het spreken betrokken zijn. Kinderen met een dysartrie kunnen de woorden en zinnen wel vinden, maar ze worden niet goed en niet duidelijk uitgesproken. Er is een probleem met de uitvoering. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie gaat het om een stap daarvoor: het programmeren. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is er een stoornis in het programmeren van de spraakmusculatuur voor de bewuste productie van fonemen en het programmeren van de achtereenvolgende spierbewegingen voor de productie van woorden (Dharmaperwira-Prins, 2005).
Er zijn drie grote verschillen tussen dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie. Ten eerste is er bij dysartrie geen verschil tussen bewust (willekeurig) en onbewust (onwillekeurig) spreken. Ze zijn in dezelfde mate gestoord. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is het willekeurige spreken ernstiger gestoord dan het onwillekeurige spreken. Naspreken van een woord gaat dus slechter dan spontaan hetzelfde woord zeggen. Ook gaat verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak samen met orale apraxie (buccofaciale apraxie). Ten tweede treden de articulatiestoornissen bij dysartrie consequent op, terwijl dit bij verbale ontwikkelingsdyspraxie niet het geval is. Ten derde is bij verbale ontwikkelingsdyspraxie meestal alleen de articulatie gestoord, terwijl bij dysartrie naast de articulatie, vaak ook andere functionele componenten gestoord zijn (heesheid, nasaliteit enzovoorts). Met behulp van bovenstaande punten kan de differentiaaldiagnose verbale ontwikkelingsdyspraxie of dysartrie worden gesteld (Dharmaperwira-Prins, 2005).

Afasie is een verworven taalstoornis, veroorzaakt door hersenletsel, waarbij het begrijpen en uiten van gesproken en geschreven taal gestoord is. Afasie komt meestal bij oudere mensen voor, maar kan zich ook voordoen bij (jongere) kinderen. Problemen met de taal kunnen op de volgende gebieden optreden: het begrijpen, het spreken, het lezen en het schrijven (Dharmaperwira-Prins & Maas, 2002). Afasie is dus een stoornis op formuleerniveau; een gedachte of idee wordt niet of niet goed omgezet in taal. Dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn beide neurogene spraakstoornissen, terwijl afasie tot de neurogene taalstoornissen wordt gerekend (Eurlings-van Deurse, 1993). Afasie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn van elkaar te onderscheiden door enkele punten. De aanwezigheid van afasie moet worden overwogen als: er sprake is van woordvindingsproblemen, als er problemen zijn met het begrijpen van opdrachten en deze problemen niet veroorzaakt worden door een gehoorstoornis en als er problemen zijn met schrijven (als het kind oud genoeg is), die niet toegeschreven kunnen worden aan het niet kunnen schrijven, een dyslexie of een gestoorde handmotoriek(Dharmaperwira-Prins, 2005).

Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonologische stoornis
Kinderen met een fonologische articulatiestoornis hebben problemen met bepaalde linguïstische elementen; de betekenistoekenningen. De fouten die worden gemaakt zijn fonemisch of gebaseerd op een patroon. Er zijn geen problemen met de productie van de spraakklank op motorisch vlak, maar met het gebruik van een bepaald systeem (Stes, 2003). Kinderen met een fonologische stoornis hebben onvoldoende beheersing van de regels van het foneemsysteem (Van Coppenolle, 1991). Kinderen met een fonologische stoornis zijn dus wel in staat de klanken correct te vormen, maar hebben moeite met het gebruiken en contrasteren van de klanken in woorden. Kenmerken van een fonologische stoornis zijn: het kind past eigen regels toe, ze volharden in het gebruik van deze regels en er worden atypische regels gebruikt die bij zich normaal ontwikkelende kinderen niet voorkomen (Howell & Dean, 1998).

Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn ook te onderscheiden van kinderen met een fonologische stoornis, door te kijken naar de consistentie van de regels die worden toegepast. Een kind met een fonologische stoornis maakt steeds dezelfde fout (bijvoorbeeld /k/ wordt altijd een /t/, proces: fronting), terwijl een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie dezelfde klank steeds op verschillende manieren uitspreekt. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie toont het kind ook vaak zoekende bewegingen. Door verder onderzoek kan een van beide stoornissen worden uitgesloten.

Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonetische stoornis
We spreken van een fonetische stoornis wanneer een kind niet in staat blijkt één of meerdere klanken van de moedertaal correct te vormen. Deze onmogelijkheid om bepaalde klanken correct te vormen kan, maar hoeft niet noodzakelijk te berusten op een organische basis. Bij een fonologische stoornis is het kind wel in staat de klanken correct te vormen, maar heeft het problemen bij het gebruik en contrasteren van de klanken in woorden (Van Borsel, 2001). Wanneer het kind problemen heeft met de vorming van één of meerdere klanken, kan zich dit op verschillende manieren manifesteren. Het is mogelijk dat het kind een klank helemaal niet kan vormen en deze klank in alle contexten weglaat (omissie) of vervangt door een andere klank (substitutie). Nog een andere mogelijkheid en een zeer typische fout bij fonetische articulatieproblemen is dat er een distorsie optreed; een niet volledig correcte, vervormde productie van een doelklank (bijvoorbeeld sigmatismus addentalis) (Van Borsel, 2001).

Een groot verschil tussen een fonetische stoornis en verbale ontwikkelingsdyspraxie is, dat een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie de klanken wel correct kan zeggen, maar dit niet consequent doet. Een kind met een fonetische stoornis laat bijvoorbeeld altijd de /k/ weg of vervangt deze klank door een andere klank. Een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie kan de /k/ wel zeggen, maar doet dit niet altijd (inconsistent). Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie toont het kind ook vaak zoekende bewegingen. Door verder onderzoek kan een van beide stoornissen worden uitgesloten.

vrijdag, april 21, 2006

Tentamenweek zit er weer op

De tentamenweek zit er weer op.... gelukkig! Dagen van leren, stressen: bloed, zweet & tranen ;-)
Nu hopen dat ik alles heb gehaald. Even twee dagen lekker uitrusten en dan de komende 10 weken stage lopen. Druk, druk, druk!

vrijdag, april 07, 2006

Verbale ontwikkelingsdyspraxie // Paper #1

Dyspraxie is een neurogene articulatiestoornis. Dyspraxie en apraxie van de spraak worden vaak door elkaar gebruikt, alhoewel er wel een verschil in betekenis is tussen beide termen. Bij apraxie wijst de a- op het totaal ontbreken van de spraak en bij dyspraxie verwijst dys- naar een graad van onvermogen in de spraak (Elen, 2004). Dyspraxie kan bij zowel volwassenen als kinderen voorkomen. Bij kinderen wordt dyspraxie of apraxie van de spraak betiteld als Developmental Apraxia of Speech (DAS), Developmental Verbal Dyspraxia (DVD), Developmental Articulatory Dyspraxia (DAD) of verbale ontwikkelingsdyspraxie (VOD) (A. Ozanne, 1995). Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie beschikken over de neuromusculaire capaciteit spraakklanken te produceren, maar hebben een probleem met de motorische planning. (Elen, 2004). Er bestaat een onvermogen om de spraakmusculatuur te programmeren voor de bewuste productie van fonemen, woorden en/of zinnen. Van verbale ontwikkelingsdyspraxie is alleen sprake als het kind uitval heeft op de volgende drie gebieden: problemen met de fonologische planning, problemen met de fonetische planning en problemen met het motorische spraakprogramma (Ozanne, 1995).

Kenmerkende symptomen van verbale ontwikkelingsdyspraxie, die uit de anamnese kunnen worden gehaald, zijn: problemen met de voeding, weinig vocaal spel, weinig brabbelen, weinig imitatie tijdens baby/peutertijd, in de familie komen communicatie stoornissen voor, in de familie komen lees- en schrijfstoornissen voor, een vertraagd taalbegin, een geleerd woord wordt slechts één keer gebruikt, moeizame coördinatie van grove/fijne motoriek, lichaamsdyspraxie/stoornis in lichaamsbewustzijn, lichte neurologische symptomen en trage vooruitgang in de therapie. Uit het standaard spraak interview kunnen de volgende kenmerkende symptomen worden gehaald: afwijkende spraakontwikkeling, klinker fouten, meer omissies dan andere spraakfouten, inconsistente fouten, toename van fouten bij complexere spreektaak, metathesis, onmogelijk om een syllabe als geheel intact te houden, fouten rond stemhebbendheid, veel fouten binnen één woord, moeite met articulatorisch complexe klanken, moeilijkheden met opeenvolging van fonemen, epenthesis, moeilijkheden met meerlettergrepige woorden en een gereduceerd foneemrepertoire. Als via standaard spraakonderzoek verschillende van bovenstaande kenmerken zijn opgespoord, moet er nader onderzoek komen.

Uit specifieke onderzoekstaken kunnen de volgende kenmerkende symptomen worden gehaald: dyspraxie voor geïsoleerde en/of reeksen oraal motorische bewegingen, stoornissen in de orale perceptie, een gat in de expressieve en receptieve taal, woordvindingsproblemen, syntactische fouten, begrip in overeenstemming met cognitieve vaardigheden, moeilijkheden met lange verbale instructies, trage diadochokinese en problemen met de opeenvolging in diadochokinese taken. En ten slotte zijn uit observaties de volgende kenmerken te halen: inconsistente orale/nasale resonantie, nasale emissie, vlakke beklemtoning, en/of traag spreektempo, gebrekkige ‘self-monitoring’, variërende prestaties tussen en binnen de sessies, trial & error, zoekende articulatiebewegingen, stille positionering van articulatiestand, verlengingen en herhalingen (Ozanne, 1995).

Kernsymptomen van verbale ontwikkelingsdyspraxie, volgens de auteurs van het Dyspraxieprogramma (1993) zijn: moeite met het sturen van de articulatiebewegingen; zoekende bewegingen, beperkte tongmotoriek, zwakke en onduidelijk vormgegeven articulatie, algemene mondmotoriek moeizaam in uitvoering, moeite met productie van fricatieven, moeite met geïsoleerde consonanten, meeste fouten bij de clusters, toename van fouten bij toename van de lengte van woorden, inconsistent foutenpatroon en onverstaanbaarheid van de spraak. Naast de kernsymptomen, zijn er nog heel veel andere symptomen die per dyspractisch kind verschillen.

Differentiaal diagnostiek bij verbale ontwikkelingsdyspraxie
De diagnostiek van verbale ontwikkelingsdyspraxie is complex, met name door de verwevenheid met het taalontwikkelingsproces en de verscheidenheid aan symptomen. Daarnaast wordt verbale dyspraxie gevonden bij allerlei typen van ontwikkelingsstoornissen, wat een duidelijk zicht op de verbale dyspraxie kan belemmeren (Eurlings-van Deurse e.a., 1993). Een ander punt dat het stellen van de differentiaal diagnose moeilijk maakt is dat verbale ontwikkelingsdyspraxie een stoornis is die zich ontwikkelt en met de tijd verandert (developmental). De symptomen kunnen veranderen naar mate het kind ouder wordt en ook kan het aantal verschillende symptomen toenemen of juist afnemen (Ozanne, 1995). Kernpunt voor de diagnostiek is: kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie verschillen onderling sterk in de verschijnselen die ze hebben en in de moeilijkheden die ze daarbij ondervinden (Eurlings-van Deurse e.a., 1993).

Het komt geregeld voor dat verbale ontwikkelingsdyspraxie wordt verward met een afasie, dysartrie, een fonologische stoornis of fonetische stoornis. Een verkeerde diagnose leidt tot een verkeerde therapie en daar is niemand bij gebaat. Het is dus belangrijk dat er goed onderzoek wordt gedaan, zodat de juiste diagnose kan worden gesteld (Stes, 2003).

donderdag, maart 23, 2006

Bril om beter te horen op de markt

Luisteren in de richting waarin je kijkt. Dat kan met de hoorbril, die na jarenlang onderzoek aan onder meer de TU Delft vanaf half april in de winkel ligt. De fabrikant van de Varibel maakte dat woensdag bekend.

Bestaande gehoorapparaten versterken al het geluid dat het oor van een slechthorende bereikt, de hoorbril versterkt alleen geluiden uit de richting die de drager uitkijkt. Zo kan de slechthorende in een lawaaiige omgeving gemakkelijker een gesprek voeren. Volgens cijfers van het VU Medisch Centrum in Amsterdam zijn ongeveer 1.250.000 mensen ouder dan zestig jaar slechthorend. Ruim een op de vijf heeft een hoortoestel.

In elke poot van de hoorbril zitten vier microfoontjes, die het geluid omzetten in elektrische signalen. De combinatie van deze vier signalen levert informatie over de richting waar het geluid vandaan komt. Een chip zorgt ervoor dat geluid dat van opzij en van achter weggedrukt wordt en geluid dat van voren komt, wordt versterkt. Omdat er aparte signalen zijn voor het linker- en rechteroor, kan de hoorbrildrager ook nog vaststellen waar het geluid vandaan komt. Met een gewoon hoortoestel kan dit niet.

Uit de SP!TS van donderdag 23 maart 2006

woensdag, maart 15, 2006

Logopedie helpt bij Parkinson

Logopedie kan de slik- en spraakproblemen van patiënten met de ziekte van Parkinson of andere spierziekten aanzienlijk verbeteren. Maar omdat veel huisartsen en specialisten dat niet weten, wordt de therapie veel te weinig toegepast. Dat stelt taal-spraakpatholoog B. de Swart, die volgende week donderdag aan de Radboud Universiteit in Nijmegen promoveert op een onderzoek naar spraaktherapie bij patiënten met spieraandoeningen. Ongecontroleerde spierbewegingen zorgen voor verslikken, aldus de promovendus. Veel verslikken kan weer leiden tot longontsteking en ondervoeding.

Uit de SP!TS van woensdag 15 maart 2006

vrijdag, maart 03, 2006

Internet

Ik zal binnenkort weer wat info plaatsen, ik heb namelijk een tijd zonder internet gezeten. En dat was erg vervelend! Je merkt pas hoe afhankelijk je bent, als je het tijdelijk zonder moet stellen. Maar ja... I'm back ;-)

zondag, februari 19, 2006

Tentamens gehaald

Ik heb beide tentamens gehaald. Tijd voor een feestje ;-)


vrijdag, februari 10, 2006

Reinke's Oedeem en Stemplooipoliepen

Reinke's oedeem
Oedeem = abnormale opeenhoping van vocht .

Reinke’s Oedeem = een bijzondere vorm van chronische laryngitis waarbij er een vochtophoping ontstaat in de ruimte van Reinke.

- Chronische laryngitis = aanhoudende ontsteking van het larynxslijmvlies ten gevolge van voortdurende traumatische invloeden van stemmisbruik en verkeerd stemgebruik.

Ruimte van Reinke = het subepitheliale deel van de lamina propria.

- Lamina propria = bindweefsellaag. Van de stemplooien: bindweefsellaag die bestaat uit het ligamentum vocale en de ruimte van Reinke. Deze bindweefsellaag is zeer belangrijk voor de stemgeving, omdat zij het slijmvliestrillingspatrooon mogelijk maakt.
- Epitheel = huid of vlies dat de binnenkant van een hol orgaan bedekt.

Reinke Oedeem is een vochtophoping in de ruimte van Reinke, de weefselspleet tussen de stemplooi en het epitheel. Het komt meestal symmetrisch aan beide zijden voor. In de meeste gevallen is roken een belangrijke factor (slechte stemhygiëne). Ook een chronische overbelasting of acute laryngitis kan tot stembandoedeem leiden. De stem klinkt schor en door de extra massa van de stembanden ligt de toonhoogte vaak op 80 Hz of lager, wat een grof, korrelig stemgeluid geeft.

Reinke’s oedeem is goedaardig en komt meestal voor bij volwassenen (vrouwen) op middelbare leeftijd. Reinke’s oedeem kan zich ontwikkelen tot een poliep als het zich concentreert op een plaats. Reinke's oedeem verdwijnt vaak niet spontaan. Na een operatieve ingreep is stemrust van groot belang. Logopedische therapie kan nodig zijn wanneer Reinke's oedeem is ontstaan door factoren die een slechte invloed hebben op de stem en de stemplooien, zoals een slechte stemhygiëne of verkeerd stemgebruik.

Stemplooi poliep
Polyposis laryngis = meestal unilaterale slijmvliesuitstulping in de subepitheliale laag van de stemplooi. De aangedane stemband neemt toe in massa, waardoor de trillingsfrequentie daalt.

Een stembandpoliep is een goedaardig gezwel op de stembanden. Meestal heeft maar 1 stemband poliep(en). De oorzaak van een stembandpoliep is onbekend. Meestal beginnen de problemen met een vochtophoping aan de stembanden ook wel het oedeem van Reinke genoemd. Pas na verloop van tijd zal zich daar een poliep gaan vormen. Stemplooipoliepen komen vaker bij mannen voor dan bij vrouwen.

De symptomen hebben te maken met de plaats en de grootte van de poliep. Meestal is er sprake van een hese stem omdat de stembanden zich niet goed kunnen sluiten. De stem klinkt dof, laag en schor. Soms treed ook tweetonigheid op (diplofonie). Ook kan het erop lijken alsof iemand ‘’de baard in zijn keel heeft”. De stem kan wegvallen of iemand heeft problemen met ademhalen. Dit komt pas voor als de poliep erg groot is geworden. Enkele oorzaken voor het ontstaan van poliepen zijn: roken, letsel aan de stemplooien/op een verkeerde manier de stembanden gebruiken (slechte stemhygiene; schreewen etc), veel alcoholconsumptie etc.

De KNO arts kan de poliepen vaststellen doordat hij met een laryngoscoop (soort spiegel) naar de stembanden kijkt. Poliepen worden meestal operatief weggehaald. Daarna volgt stemtherapie door de logopedist. Het nemen van stemrust is ook erg belangrijk. Tijdens de stemtherapie wordt geprobeerd iemand zijn stem anders te laten gebruiken. De therapie duurt meestal 2 tot 6 maanden.



Literatuur:

Bogeart, van L.J.M. (2000). Nederlands Logopedisch Lexicon. Stichting Logopedie Fonds.

Stes, R. (2003). Stemstoornissen. Leuven / Leusden: Acco.

Eldar, A.M. e.a. (2003). Spreken en Zingen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

zondag, januari 22, 2006

Tentamens

Ik ben weer hard aan het leren voor de tentamens van volgende week. Leren, leren, leren en veel stressen! De komende dagen zal er dus niet veel veranderen op m'n weblog. Zodra de tentamens achter de rug zijn, zal ik hier weer nieuwe dingen plaatsten. Nog even geduld dus ;-)
Wish Me Luck !

zaterdag, januari 14, 2006

Het oor en slechthorendheid

Het oor

Het oor is onder te verdelen in 3 stukken; het uitwendig oor (buitenoor), het middenoor, en het binnenoor. Tezamen wordt dit ook wel het perifere gehoor genoemd.

Het uitwendige oor (buitenoor)
Het uitwendige oor of buitenoor omvat de oorschelp en de gehoorgang, die loopt tot aan het trommelvlies. De oorschelp bestaat uit kraakbeen, bedekt met een laagje huid. De oorschelp helpt bij het richtinghoren. Het buitenste deel van de gehoorgang bestaat uit kraakbeen, terwijl het binnenste deel van de gehoorgang bestaat uit hard bot. Beiden zijn bekleed met huid. De gehoorgang is ongeveer 2,5 cm lang en heeft een S-vorm en loopt iets omhoog. In het buitenste gedeelte van de gehoorgang bevinden zich haartjes. Hier bevinden zich ook een aantal kliertjes die oorsmeer (cerumen) afscheiden. Het oorsmeer bindt stof en vuil aan zich dat samen met het oorsmeer door de haartjes naar buiten wordt gebracht.

Het middenoor
Het middenoor bevindt zich tussen het trommelvlies aan de buitenkant en het ovale venster meer hoofdinwaarts. De luchtdrukverschillen drukken het trommelvlies beurtelings naar binnen en zuigen het naar buiten. Via drie kleine botjes (hamer/malleus, aambeeld/incus en stijgbeugel/stapes) wordt de beweging van het trommelvlies doorgegeven aan het ovale venster.

De holte waarin de gehoorbeentjes liggen wordt ook wel de trommelholte genoemd en is met lucht gevuld. Deze holte staat door middel van de buis van Eustachius in verbinding met de buitenlucht. Het middenoor, waarin de hamer, het aambeeld en de stijgbeugel zich bevinden, moet er nu voor zorgen dat dit geluid zonder al te veel verlies van energie omgezet wordt in een trilling van de vloeistof in het slakkenhuis (de cochlea). Omdat het ovale venster een veel kleiner oppervlak heeft dan het trommelvlies en omdat de botjes als hefboom werken, worden de zwakke bewegingen van het trommelvlies mechanisch versterkt. De botjes kunnen in hun bewegingen geremd worden door kleine spiertjes die reflexmatig worden aangespannen wanneer het oor getroffen wordt door heel luide, lage trillingen. Na bijvoorbeeld een hardrockconcert blijven we enige tijd hardhorend omdat deze zelfbeschermingsreflex zich niet meteen ontspant. Helaas komt deze reflex te laat op gang om ook gehoorbeschadiging als gevolg van explosies te voorkomen.

Het binnenoor
Het binnenoor is voor de waarneming van de spraak het belangrijkste gedeelte van het perifere gehoor. Hier worden die fysieke geluidstrillingen omgezet in elektrische trillingen voor verdere verwerking in het centrale gehoor (in de hersenen).

Het binnenoor wordt ook wel het slakkenhuis (cochlea) genoemd. Het is aan de bovenzijde getooid met drie half-cirkelvormige buizen. Hierin bevindt zich ons evenwichtsorgaan, dat bij het horen verder geen functie heeft. Het slakkenhuis is een buis van ongeveer 35mm, die bij het ovale venster smal en dik is en naar binnen breed uitloopt, maar steeds dunner wordt. Het slakkenhuis is gevuld met een waterachtige vloeistof (perilymfe) en wordt over de totale lengte horizontaal in tweeën gedeeld door het basilair membraan. Het basilair membraan is aan de basis dik en stijf, maar wordt naar het uiteinde toe dunner en soepeler. Het membraan loopt echter niet helemaal tot de spits, zodat de bovenste kamer van het slakkenhuis in open verbinding staat met de onderste. De vloeistof in het slakkenhuis zit opgesloten tussen twee vliezen; het ovale venster aan de basis en het ronde venster aan het uiteinde. De bewegingen van het ovale venster zetten zich als drukgolven voort in de vloeistof van het binnenoor, zowel in de onderste als bovenste kamer. Het basilair membraan deint mee. Hierdoor komen de hele fijne haarcellen in beweging. De haarcellen geven dan een zenuwinpuls af (via de zenuwvezels die in de centrale gehoorzenuw gebundeld zijn) naar de hersenen en blijft dat doen tot de deining ophoudt.

Snelle trillingen (hoge frequenties) leiden tot stimulering van het basilair membraan in de buurt van de (dikkere en stijve) basis. Langzame trillingen (lage frequenties) stimuleren het basilair membraan meer naar het dunne, flexibele uiteinde toe. Sterkere, intensere geluidsstimulering leidt tot een deining over een groter stuk van het basilair membraan.



Slechthorendheid

Veel mensen hebben in meer of mindere mate last van een verminderd gehoorvermogen. Dit kan mensen (ernstig) beperken in hun dagelijkse bezigheden. In veel gevallen is het gehoor dermate achteruitgegaan dat mensen moeite hebben met het volgen van gesprekken. Dit is niet alleen vervelend voor de persoon zelf, maar ook voor mensen in de omgeving.

Slechthorendheid kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan het gehoor verminderen door overdadige blootstelling aan te veel lawaai, door bepaalde medicijnen of door een ziekte van het gehoororgaan. Het gehoor wordt natuurlijk ook minder, naarmate men ouder wordt (ouderdomsslechthorendheid of presbyacusis). Ook kan slechthorendheid zich op jongere leeftijd voordoen, bij jonge kinderen of pasgeborenen. Bij slechthorendheid kan erfelijkheid een rol spelen.

Vaak ontstaat slechthorendheid heel geleidelijk, waardoor de persoon in kwestie er in het begin niet zo veel van merkt. Zachte geluiden in de omgeving worden steeds zachter waargenomen totdat ze nauwelijks of niet meer worden gehoord. Vervolgens worden ook bepaalde klanken (zoals bijv. de m,n,b) niet meer goed gehoord. Op dat moment begint de slechthorendheid een probleem te worden. Meestal merken mensen in de naaste omgeving het verminderde gehoor het eerste op. Ze moeten zichzelf vaker herhalen, moeten harder spreken of storen zich eraan dat de radio of tv steeds harder wordt gezet. Op een gegeven moment wordt ook telefoneren lastiger, muziek wordt minder goed gehoord, het voeren van gesprekken wordt moeilijker en buiten ontstaan verwarrende situaties omdat het achtergrondlawaai de communicatie verhindert of doordat bepaalde geluiden op straat niet meer worden waargenomen. Slechthorendheid kan ook van de een op de andere dag ontstaan en ook kan de slechthorendheid gepaard gaan met oorsuizen (tinnitus), wat een extra belasting vormt.

Het is belangrijk dat mensen die vermoeden dat hun gehoor slechter wordt (of is geworden) om een gehoortest vragen. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer de slechthorende persoon te lang wacht, dit grote invloed heeft op de sociale en emotionele toestand. Vooral oudere mensen worden angstiger, worden depressief of neerslachtig, maken zich zorgen of worden sociaal minder actief.

Indeling
Slechthorendheid kan aangeboren zijn of verworven. Daarnaast kan de slechthorendheid erfelijk zijn of niet-erfelijk. Ook is er de verdeling in perceptief verlies of geleidingsverlies.

Globaal gezien zijn er 5 categorieën waarin de slechthorendheid kan worden ingedeeld:
1. Geleidings- (of conductief) gehoorverlies
2. Perceptief gehoorverlies
3. Gemengd gehoorverlies
4. Functioneel gehoorverlies
5. Centraal gehoorverlies

Daarnaast is er ook doofheid. Bij doofheid is er sprake van een zeer groot gehoorverlies en het communiceren via gesproken taal is dan (bijna) onmogelijk. Slechthorenden kunnen dit nog wel, na geluidsversterking, in combinatie met lipbeelden en gebaren. Dove mensen zullen echter voor gebaren kiezen of voor Gebarentaal (zonder te spreken).

Soorten gehoorverlies
1. Geleidings- (of conductief) gehoorverlies
Er is sprake van een storing in de overdracht (geleiding) van het geluid via de gehoorgang en de gehoorbeentjes in het middenoor naar het binnenoor. Dit kan bijvoorbeeld komen door een afsluiting van de gehoorgang door oorwas (cerumen) of een onderbreking van de gehoorbeentjes door een ongeval of chronische middenoorontsteking. Een bijzondere vorm van een geleidingsslechthorendheid is de aandoening otosclerose, waarbij de stijgbeugel (stapes) gefixeerd raakt. Trillingen kunnen dan in sterk verminderde mate aan het binnenoor worden doorgegeven.

2. Perceptief gehoorverlies
Er is een storing in de verwerking van de trillingen op het niveau van de zintuigcellen in de cochlea (slakkenhuis) en/of in het transport van de elektrochemische impulsen vanaf de haarcellen naar de akoestische hersenschors. Een perceptief gehoorverlies kan worden veroorzaakt door een pathologie in de cochlea ('cochleair gehoorverlies'), maar ook door een pathologie in 'hogere' gehoorcentra ('retrocochleair gehoorverlies'). Voorbeelden van een perceptief gehoorverlies zijn: de meeste vormen van aangeboren slechthorenheid, ouderdomsslechthorendheid, lawaaibeschadiging, gehoorverlies door intoxicatie en plotsdoofheid. Een gehoorverlies wat veroorzaakt wordt doordat een tumor in de hersenstam druk uitoefent op de gehoorzenuw is een voorbeeld van een retrocochleair (perceptief) gehoorverlies.

3. Gemengd gehoorverlies
Er is zowel een stoornis in de voortgeleiding van het geluid als in de verwerking van het geluid. Vaak gaat het dan om het resultaat van chronische middenoorinfecties, al dan niet in samenhang met middenooroperaties.

4. Functioneel gehoorverlies
Bij een functioneel gehoorverlies kan de onderzoeker met zijn/haar audiometrische testbatterij geen gehoorverlies aantonen, terwijl de patiënt toch last heeft van een vermindering van het gehoor. Vaak ligt er een emotionele of psychische oorzaak aan deze vorm van gehoorverlies ten grondslag. Aan een psychogeen gehoorverlies, zou een stoornis in de verwerking van de geluidsimpulsen (blokkade) in de akoestische hersenschors ten grondslag liggen.

5. Centraal gehoorverlies
Hierbij gaat het om een aandoening van het centrale zenuwstelsel. De interpretatie van het geluid is verstoord.

Voor meer informatie: