zondag, april 30, 2006

VOD tegenover afasie, dysartrie, fonologische- en fonetische stoornis // Paper #2

Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover dysartrie en afasie
Dysartrie is een spraakstoornis die het gevolg is van een aandoening in het motorische systeem van het zenuwstelsel. Deze aandoening verstoort de werking van één of meer spieren die bij het spreken betrokken zijn. Kinderen met een dysartrie kunnen de woorden en zinnen wel vinden, maar ze worden niet goed en niet duidelijk uitgesproken. Er is een probleem met de uitvoering. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie gaat het om een stap daarvoor: het programmeren. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is er een stoornis in het programmeren van de spraakmusculatuur voor de bewuste productie van fonemen en het programmeren van de achtereenvolgende spierbewegingen voor de productie van woorden (Dharmaperwira-Prins, 2005).
Er zijn drie grote verschillen tussen dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie. Ten eerste is er bij dysartrie geen verschil tussen bewust (willekeurig) en onbewust (onwillekeurig) spreken. Ze zijn in dezelfde mate gestoord. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is het willekeurige spreken ernstiger gestoord dan het onwillekeurige spreken. Naspreken van een woord gaat dus slechter dan spontaan hetzelfde woord zeggen. Ook gaat verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak samen met orale apraxie (buccofaciale apraxie). Ten tweede treden de articulatiestoornissen bij dysartrie consequent op, terwijl dit bij verbale ontwikkelingsdyspraxie niet het geval is. Ten derde is bij verbale ontwikkelingsdyspraxie meestal alleen de articulatie gestoord, terwijl bij dysartrie naast de articulatie, vaak ook andere functionele componenten gestoord zijn (heesheid, nasaliteit enzovoorts). Met behulp van bovenstaande punten kan de differentiaaldiagnose verbale ontwikkelingsdyspraxie of dysartrie worden gesteld (Dharmaperwira-Prins, 2005).

Afasie is een verworven taalstoornis, veroorzaakt door hersenletsel, waarbij het begrijpen en uiten van gesproken en geschreven taal gestoord is. Afasie komt meestal bij oudere mensen voor, maar kan zich ook voordoen bij (jongere) kinderen. Problemen met de taal kunnen op de volgende gebieden optreden: het begrijpen, het spreken, het lezen en het schrijven (Dharmaperwira-Prins & Maas, 2002). Afasie is dus een stoornis op formuleerniveau; een gedachte of idee wordt niet of niet goed omgezet in taal. Dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn beide neurogene spraakstoornissen, terwijl afasie tot de neurogene taalstoornissen wordt gerekend (Eurlings-van Deurse, 1993). Afasie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn van elkaar te onderscheiden door enkele punten. De aanwezigheid van afasie moet worden overwogen als: er sprake is van woordvindingsproblemen, als er problemen zijn met het begrijpen van opdrachten en deze problemen niet veroorzaakt worden door een gehoorstoornis en als er problemen zijn met schrijven (als het kind oud genoeg is), die niet toegeschreven kunnen worden aan het niet kunnen schrijven, een dyslexie of een gestoorde handmotoriek(Dharmaperwira-Prins, 2005).

Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonologische stoornis
Kinderen met een fonologische articulatiestoornis hebben problemen met bepaalde linguïstische elementen; de betekenistoekenningen. De fouten die worden gemaakt zijn fonemisch of gebaseerd op een patroon. Er zijn geen problemen met de productie van de spraakklank op motorisch vlak, maar met het gebruik van een bepaald systeem (Stes, 2003). Kinderen met een fonologische stoornis hebben onvoldoende beheersing van de regels van het foneemsysteem (Van Coppenolle, 1991). Kinderen met een fonologische stoornis zijn dus wel in staat de klanken correct te vormen, maar hebben moeite met het gebruiken en contrasteren van de klanken in woorden. Kenmerken van een fonologische stoornis zijn: het kind past eigen regels toe, ze volharden in het gebruik van deze regels en er worden atypische regels gebruikt die bij zich normaal ontwikkelende kinderen niet voorkomen (Howell & Dean, 1998).

Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn ook te onderscheiden van kinderen met een fonologische stoornis, door te kijken naar de consistentie van de regels die worden toegepast. Een kind met een fonologische stoornis maakt steeds dezelfde fout (bijvoorbeeld /k/ wordt altijd een /t/, proces: fronting), terwijl een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie dezelfde klank steeds op verschillende manieren uitspreekt. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie toont het kind ook vaak zoekende bewegingen. Door verder onderzoek kan een van beide stoornissen worden uitgesloten.

Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonetische stoornis
We spreken van een fonetische stoornis wanneer een kind niet in staat blijkt één of meerdere klanken van de moedertaal correct te vormen. Deze onmogelijkheid om bepaalde klanken correct te vormen kan, maar hoeft niet noodzakelijk te berusten op een organische basis. Bij een fonologische stoornis is het kind wel in staat de klanken correct te vormen, maar heeft het problemen bij het gebruik en contrasteren van de klanken in woorden (Van Borsel, 2001). Wanneer het kind problemen heeft met de vorming van één of meerdere klanken, kan zich dit op verschillende manieren manifesteren. Het is mogelijk dat het kind een klank helemaal niet kan vormen en deze klank in alle contexten weglaat (omissie) of vervangt door een andere klank (substitutie). Nog een andere mogelijkheid en een zeer typische fout bij fonetische articulatieproblemen is dat er een distorsie optreed; een niet volledig correcte, vervormde productie van een doelklank (bijvoorbeeld sigmatismus addentalis) (Van Borsel, 2001).

Een groot verschil tussen een fonetische stoornis en verbale ontwikkelingsdyspraxie is, dat een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie de klanken wel correct kan zeggen, maar dit niet consequent doet. Een kind met een fonetische stoornis laat bijvoorbeeld altijd de /k/ weg of vervangt deze klank door een andere klank. Een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie kan de /k/ wel zeggen, maar doet dit niet altijd (inconsistent). Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie toont het kind ook vaak zoekende bewegingen. Door verder onderzoek kan een van beide stoornissen worden uitgesloten.

vrijdag, april 21, 2006

Tentamenweek zit er weer op

De tentamenweek zit er weer op.... gelukkig! Dagen van leren, stressen: bloed, zweet & tranen ;-)
Nu hopen dat ik alles heb gehaald. Even twee dagen lekker uitrusten en dan de komende 10 weken stage lopen. Druk, druk, druk!

vrijdag, april 07, 2006

Verbale ontwikkelingsdyspraxie // Paper #1

Dyspraxie is een neurogene articulatiestoornis. Dyspraxie en apraxie van de spraak worden vaak door elkaar gebruikt, alhoewel er wel een verschil in betekenis is tussen beide termen. Bij apraxie wijst de a- op het totaal ontbreken van de spraak en bij dyspraxie verwijst dys- naar een graad van onvermogen in de spraak (Elen, 2004). Dyspraxie kan bij zowel volwassenen als kinderen voorkomen. Bij kinderen wordt dyspraxie of apraxie van de spraak betiteld als Developmental Apraxia of Speech (DAS), Developmental Verbal Dyspraxia (DVD), Developmental Articulatory Dyspraxia (DAD) of verbale ontwikkelingsdyspraxie (VOD) (A. Ozanne, 1995). Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie beschikken over de neuromusculaire capaciteit spraakklanken te produceren, maar hebben een probleem met de motorische planning. (Elen, 2004). Er bestaat een onvermogen om de spraakmusculatuur te programmeren voor de bewuste productie van fonemen, woorden en/of zinnen. Van verbale ontwikkelingsdyspraxie is alleen sprake als het kind uitval heeft op de volgende drie gebieden: problemen met de fonologische planning, problemen met de fonetische planning en problemen met het motorische spraakprogramma (Ozanne, 1995).

Kenmerkende symptomen van verbale ontwikkelingsdyspraxie, die uit de anamnese kunnen worden gehaald, zijn: problemen met de voeding, weinig vocaal spel, weinig brabbelen, weinig imitatie tijdens baby/peutertijd, in de familie komen communicatie stoornissen voor, in de familie komen lees- en schrijfstoornissen voor, een vertraagd taalbegin, een geleerd woord wordt slechts één keer gebruikt, moeizame coördinatie van grove/fijne motoriek, lichaamsdyspraxie/stoornis in lichaamsbewustzijn, lichte neurologische symptomen en trage vooruitgang in de therapie. Uit het standaard spraak interview kunnen de volgende kenmerkende symptomen worden gehaald: afwijkende spraakontwikkeling, klinker fouten, meer omissies dan andere spraakfouten, inconsistente fouten, toename van fouten bij complexere spreektaak, metathesis, onmogelijk om een syllabe als geheel intact te houden, fouten rond stemhebbendheid, veel fouten binnen één woord, moeite met articulatorisch complexe klanken, moeilijkheden met opeenvolging van fonemen, epenthesis, moeilijkheden met meerlettergrepige woorden en een gereduceerd foneemrepertoire. Als via standaard spraakonderzoek verschillende van bovenstaande kenmerken zijn opgespoord, moet er nader onderzoek komen.

Uit specifieke onderzoekstaken kunnen de volgende kenmerkende symptomen worden gehaald: dyspraxie voor geïsoleerde en/of reeksen oraal motorische bewegingen, stoornissen in de orale perceptie, een gat in de expressieve en receptieve taal, woordvindingsproblemen, syntactische fouten, begrip in overeenstemming met cognitieve vaardigheden, moeilijkheden met lange verbale instructies, trage diadochokinese en problemen met de opeenvolging in diadochokinese taken. En ten slotte zijn uit observaties de volgende kenmerken te halen: inconsistente orale/nasale resonantie, nasale emissie, vlakke beklemtoning, en/of traag spreektempo, gebrekkige ‘self-monitoring’, variërende prestaties tussen en binnen de sessies, trial & error, zoekende articulatiebewegingen, stille positionering van articulatiestand, verlengingen en herhalingen (Ozanne, 1995).

Kernsymptomen van verbale ontwikkelingsdyspraxie, volgens de auteurs van het Dyspraxieprogramma (1993) zijn: moeite met het sturen van de articulatiebewegingen; zoekende bewegingen, beperkte tongmotoriek, zwakke en onduidelijk vormgegeven articulatie, algemene mondmotoriek moeizaam in uitvoering, moeite met productie van fricatieven, moeite met geïsoleerde consonanten, meeste fouten bij de clusters, toename van fouten bij toename van de lengte van woorden, inconsistent foutenpatroon en onverstaanbaarheid van de spraak. Naast de kernsymptomen, zijn er nog heel veel andere symptomen die per dyspractisch kind verschillen.

Differentiaal diagnostiek bij verbale ontwikkelingsdyspraxie
De diagnostiek van verbale ontwikkelingsdyspraxie is complex, met name door de verwevenheid met het taalontwikkelingsproces en de verscheidenheid aan symptomen. Daarnaast wordt verbale dyspraxie gevonden bij allerlei typen van ontwikkelingsstoornissen, wat een duidelijk zicht op de verbale dyspraxie kan belemmeren (Eurlings-van Deurse e.a., 1993). Een ander punt dat het stellen van de differentiaal diagnose moeilijk maakt is dat verbale ontwikkelingsdyspraxie een stoornis is die zich ontwikkelt en met de tijd verandert (developmental). De symptomen kunnen veranderen naar mate het kind ouder wordt en ook kan het aantal verschillende symptomen toenemen of juist afnemen (Ozanne, 1995). Kernpunt voor de diagnostiek is: kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie verschillen onderling sterk in de verschijnselen die ze hebben en in de moeilijkheden die ze daarbij ondervinden (Eurlings-van Deurse e.a., 1993).

Het komt geregeld voor dat verbale ontwikkelingsdyspraxie wordt verward met een afasie, dysartrie, een fonologische stoornis of fonetische stoornis. Een verkeerde diagnose leidt tot een verkeerde therapie en daar is niemand bij gebaat. Het is dus belangrijk dat er goed onderzoek wordt gedaan, zodat de juiste diagnose kan worden gesteld (Stes, 2003).