dinsdag, september 27, 2005

Meertaligheid bij kinderen

Tegenwoordig worden in Nederland steeds meer kinderen twee- of meertalig opgevoed. Kinderen tot ongeveer twaalf jaar zijn goed in staat om naast hun moedertaal nog één of meerdere talen te leren. Tweetaligheid kan voor kinderen een voordeel zijn, omdat zij al op jonge leeftijd heel bewust met taal en taalverschillen leren omgaan. (Welle Donker-Gimbrere e.a., 2000). Opgroeien met meer dan één taal is echter alleen een voordeel als de verschillende talen goed worden aangeboden en voldoende worden ondersteund. Twee- of meertaligheid kan een probleem worden als deze gunstige omstandigheden ontbreken. Veel kinderen krijgen dan te maken met spraak- en taalachterstanden. Het is belangrijk dat problemen in de spraak- en taalontwikkeling zo vroeg mogelijk worden aangepakt, zodat het kind niet te veel achterstand oploopt. Deze paper is bedoeld om logopediestudenten informatie te geven over twee- of meertaligheid bij kinderen in de leeftijd van 0 – 12 jaar, de invloed van meertaligheid op de spraak- en taalontwikkeling en hoe deze kinderen geholpen kunnen worden met achterstanden op het gebied van spraak en taal. Er wordt beschreven wat twee- of meertaligheid precies inhoudt, wat de invloed is van meertaligheid op de spraak- en taalontwikkeling, welke factoren invloed hebben op de spraak- en taalproblemen van meertalige kinderen en ten slotte hoe de logopedist meertalige kinderen met spraak- en taalachterstanden kan helpen.

Meertaligheid bij kinderen
Veel kinderen verwerven na of naast hun moedertaal nog één of meerdere talen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen simultane taalverwerving en successieve taalverwerving. Er is sprake van simultane taalverwerving wanneer twee of eventueel meer talen vanaf het begin worden aangeboden aan het kind. Successieve taalverwerving vindt plaats wanneer een tweede taal pas wordt aangeboden als de eerste taal al tot een redelijk niveau is verworven, ongeveer rond het derde jaar van het kind (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

Voor het leren van een andere taal wordt meestal onderscheid gemaakt tussen de gevoelige periode en de kritische periode. De term gevoelige periode wordt gebruikt om aan te geven dat het tot een bepaalde leeftijdsgrens goed mogelijk is om twee of meer talen naast de moedertaal te leren. Dit zou samenhangen met een grotere flexibiliteit van de hersenen en het spraakorgaan voor de puberteit. Jonge kinderen beschikken over het unieke vermogen om spelenderwijs één, twee of meerdere talen te leren. Na de gevoelige periode komt de kritische periode. De kritische periode breekt aan rond de puberteit en vanaf dat moment is het nog steeds mogelijk een andere taal te leren, maar niet meer op het niveau van de moedertaal. Ook raken mensen die op latere leeftijd een andere taal leren vrijwel nooit hun buitenlandse accent kwijt (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

Het effect van meertaligheid op de spraak- en taalontwikkeling
Het effect van tweetaligheid op de spraak- en taalontwikkeling van het kind heeft te maken met de omstandigheden waaronder de tweede taal geleerd wordt (Van den Dungen & Verboog, 1998). Meertaligheid kan negatieve effecten hebben als de moedertaal onvoldoende wordt ondersteund en er een tweede taal geforceerd wordt opgedrongen, met name in het onderwijs. Het gaat hier meestal om kinderen van minderheidsgroepen die een sociaal laag gewaardeerde taal spreken, bijvoorbeeld Marokkanen in Nederland. Er wordt dan gesproken van subtractieve tweetaligheid, die kan leiden tot dubbel semilingualisme, wat inhoudt dat het kind wel twee talen beheerst, maar beiden op een (te) laag niveau. Er is sprake van additieve tweetaligheid als de eerste taal voldoende wordt ondersteund en als er een tweede taal aan wordt toegevoegd. Deze vorm van tweetaligheid kan zelfs positieve effecten hebben, omdat meertalige kinderen zich eerder bewust zijn van taalverschijnselen, doordat zij al op jonge leeftijd bewust met taal en taalverschillen omgaan (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

Achterstanden in de spraak en taal kunnen bij alle tweetalige kinderen optreden, maar komen vooral voor bij kinderen die de tweede taal opgedrongen krijgen en waarbij de moedertaal onvoldoende wordt ondersteund. Kinderen die opgroeien met twee of meer talen halen woorden uit de verschillende talen vaak door elkaar heen. Wanneer in het taalgebruik van meertalige kinderen een vorm van taalvermenging optreedt wordt dat interferentie of transfer genoemd. Transfer kan zich zowel in positieve als in negatieve vorm voordoen. We spreken van positieve transfer als de structuur in de eerste taal overeenkomt met die in de tweede taal, wat het leren van de tweede taal vergemakkelijkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij iemand die Duits als moedertaal heeft en Nederlands als tweede taal. De structuur van het Nederlands lijkt op de structuur van het Duits. Er is sprake van negatieve transfer als er een structureel verschil is tussen de eerste taalverwerving en de tweede taalverwerving. Er treedt dan interferentie op: de eerste taalverwerving dringt door in de tweede taal. Er ontstaan dus fouten doordat verschillen tussen talen worden gemixt. Een voorbeeld hierbij is iemand die Engels als moedertaal heeft en Nederlands als tweede taal. Engels en Nederlands verschillen van elkaar wat structuur betreft (Gillis & Schaerlaekens, 2000). Spraak- en taalproblemen zullen dus ook eerder voorkomen bij kinderen die een taal leren die erg verschilt van de moedertaal.

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat tweetalige kinderen voor elk van hun beide talen over het algemeen iets achter komen bij eentalige kinderen. Zo is gebleken dat tweetaligen voor elk van beide talen een geringere woordenschat hebben dan eentaligen in hun taal (Gillis & Schaerlaekens, 2000). Verder kan het meertalige kind moeite hebben met vervoegingen en verbuigingen, lidwoorden en de zinsbouw. Een meertalig kind kan ook problemen ondervinden met de articulatie. Vooral klanken en combinaties van klanken die in de eerste taal niet voorkomen zorgen voor moeilijkheden. Woordaccenten, zinsintonatie en de opeenvolging van klanken in een woord zijn ook knelpunten. Tweetalige kinderen vertalen vaak de klanken van de moedertaal, die het meest gesproken wordt, naar de andere taal. Hierdoor hebben zij een accent en worden er spellingsfouten gemaakt. Voor meertalige kinderen kan het ook moeilijk zijn om spraakklanken van de tweede taal met het gehoor te onderscheiden (Pronk-Boerma, 2003).

Voor kinderen die ouder zijn dan zeven jaar en het Nederlands als tweede taal leren, is het moeilijk de fonologische patronen van het Nederlands op te nemen. Hier is gerichte hulp van de logopedist bij nodig, omdat het kind anders teveel gaat achterlopen in de tweede taalontwikkeling en vaak heeft dit ook weer een negatieve invloed op de ontwikkeling van de moedertaal. Kinderen die ouder zijn dan twaalf jaar hebben nog meer moeilijkheden met het verwerven van een tweede taal. Zij raken zelden buitenlandse accent kwijt, ook al spreken ze verder (bijna) perfect Nederlands (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

Factoren die van invloed zijn op de spraak- en taalproblemen bij meertalige kinderen
Het is voor meertalige kinderen belangrijk dat de tweede taal onder gunstige omstandigheden wordt aangeboden en dat de moedertaal voldoende wordt ondersteund. De meeste spraak- en taalproblemen komen voor bij kinderen die thuis één taal spreken en een tweede taal moeten leren in het land waar zij op dat moment wonen en naar school gaan. De tweede taal wordt deze kinderen min of meer opgedrongen. Bij de spraak- en taalproblemen van meertalige kinderen spelen allerlei factoren een rol en vaak hangen deze factoren ook onderling samen (Van den Dungen & Verboog, 1998). Het is voor de logopedist belangrijk om rekening te houden met deze factoren bij de eventuele behandeling van de taal- en spraakproblemen die deze kinderen hebben.

Er zijn psychologische factoren, die te maken hebben met of iemand veel en makkelijk contact maakt, of iemand gemotiveerd is om de taal te leren en of hij wel of niet bang is om fouten te maken. Bij sommige kinderen leidt de angst om fouten te maken tot niet meer (willen) praten. Het kind spreekt dan op school geen woord meer.

De aard en de hoeveelheid taalaanbod speelt een grote rol. Het contact met de taalomgeving bepaalt het taalaanbod dat het kind krijgt. Om geen achterstanden in de spraak en taal op te lopen is het belangrijk dat het kind met beide talen voldoende in aanraking komt. School kan hierbij helpen, omdat kinderen hier een groot deel van de dag doorbrengen, en zij krijgen onderwijs in en over de tweede taal (Gillis & Schaerlaekens, 2000). Wanneer de tweede taal alleen schooltaal is, hangt de hoeveelheid aan interacties af van de mate waarin het kind zich thuis voelt op school, en van de manier waarop de school communicatiebevorderend werkt. De aard van het taalaanbod; de woordenschat zal dan beperkt zijn tot de woorden die op school voorkomen (Van den Dungen & Verboog, 1998). Ook het karakter van het taalaanbod is van belang. Vaak is het namelijk zo dat moedertaalsprekers hun taal aanpassen wanneer zij tegenover tweedetaalgebruikers hun taal gebruiken. Er wordt vaak minder snel gesproken, er worden simpele woorden gebruikt en kortere zinnen gemaakt. Op deze manier komt het kind niet met voldoende taal in aanraking. De aard en de hoeveelheid taalaanbod hangt ook sterk af van de ouders. Wanneer ouders laag opgeleid zijn is er vaak minder taalaanbod en minder stimulering om beide talen te spreken, waardoor spraak- en taalachterstanden kunnen optreden (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

De moedertaal is ook een belangrijke factor. Wanneer de eerste en de tweede taal erg op elkaar lijken, gaat het leren van de tweede taal sneller dan wanneer dit niet het geval is. Wel zal het kind de twee verschillende talen met elkaar gaan verwisselen. Verder is gebleken dat wanneer de moedertaal van de kinderen geen hoog aanzien heeft binnen de cultuur waar zij leven, zij er snel toe overgaan ook thuis de tweede taal te spreken, waardoor de eerste taal zich niet meer ontwikkelt. Hierdoor kan de ontwikkeling van de tweede taal te lijden hebben (Van den Dungen & Verboog, 1998).

Vooral de sociale factoren hebben een grote invloed. De eerste en tweede taal brengen twee culturen met daarbij behorende normen en waarden met zich mee, en hierdoor kan het meertalige kind in de war raken. Wanneer een minderheid een ondergeschikte positie inneemt in de maatschappij en binnen die maatschappij gediscrimineerd wordt, zullen de kinderen ook meer problemen hebben op school, omdat hun eigen taal en cultuur binnen die school geen rol speelt. Ook het vasthouden van de eigen normen en waarden en de plannen voor de toekomst (met name de plannen om terug te gaan naar het eigen land) zijn belangrijk voor de motivatie van het leren van de tweede taal (Van den Dungen & Verboog, 1998). Het is belangrijk dat het kind door zijn omgeving voldoende wordt gestimuleerd om beide talen te spreken.

Ten slotte spelen ook de cognitieve factoren nog een rol. Hierbij is de leeftijd van belang. Over het algemeen genomen leren volwassenen sneller dan kinderen, maar in de loop van de tijd halen kinderen de achterstand in en spreken de tweede taal uiteindelijk vaak foutloos. Hoe jonger een kind begint met het leren van een tweede taal, des te groter is de kans dat het kind het niveau van een moedertaalspreker haalt. (Gillis & Schaerlaekens, 2000). De cognitie speelt bij het leren van een tweede taal een belangrijke rol. Voor kinderen met een cognitieve achterstand is het bijna onmogelijk een tweede taal foutloos te leren spreken. Ook heeft het ene kind meer taalgevoel dan het andere kind, waardoor ‘verbaal begaafde’ kinderen makkelijker een tweede taal kunnen leren dan kinderen die minder gevoel voor taal hebben (Van den Dungen & Verboog, 1998).

Logopedische behandeling bij spraak- en taalachterstanden van meertalige kinderen
Het is belangrijk dat er goed wordt gekeken naar de problemen die meertalige kinderen hebben op het gebied van spraak en taal. Niet altijd hebben achterstanden in de spraak en taal te maken met meertaligheid. Ook meertalige kinderen zijn soms slechthorend, dyspractisch of hebben een meervoudige handicap. Omdat de oorzaak van afwijkingen en achterstanden vaak worden gezocht achter meertaligheid, wordt er te lang gewacht met de behandeling van deze problemen. Het is juist erg belangrijk dat er bij ontwikkelingsproblemen van kinderen zo vroeg mogelijk hulp wordt geboden, zodat de spraak- en taalachterstand niet nog groter wordt. Soms is het voor kinderen met ontwikkelingsachterstanden beter om het taalaanbod te vereenvoudigen tot één taal (Welle Donker-Gimbrere e.a, 2000).

Logopedie is erg belangrijk in de bestrijding van spraak- en taalachterstanden die ontstaan zijn door meertaligheid. Achterstanden op het gebied van spraak en taal leiden namelijk vaak tot leerproblemen op school. Tevens draagt het verhelpen van achterstanden bij aan zowel de sociaal-emotionele ontwikkeling als de cognitieve ontwikkeling van het kind. Wanneer een kind bijvoorbeeld moeilijk verstaanbaar is voor anderen kan het een angst ontwikkelen om te spreken of gaat het kind zich afzonderen.

De logopedist heeft twee taken met betrekking tot meertaligheid bij kinderen. Ten eerste zijn er preventieve taken. Deze taken richten zich enerzijds op het kind, anderzijds op beïnvloeding van de omgeving van het kind door middel van voorlichting. Het is hierbij belangrijk dat meertalige kinderen worden gescreend om problemen vroegtijdig op te sporen. Ten tweede moet de logopedist spraak- en taalachterstanden in een zo vroeg mogelijk stadium aanpakken. Hierbij werkt de logopedist direct met het meertalige kind en zijn ouders. Het taalaanbod moet worden verbeterd voor wat betreft kwantiteit en kwaliteit en er moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van het kind. De begeleiding van meertalige kinderen richt zich op communicatieproblemen en verstaanbaarheid in het Nederlands en de moedertaal. Voor dit laatste is samenwerking met de omgeving vereist. De hulp van een tolk wordt ingeroepen als dit nodig is om goed te communiceren met de omgeving van het meertalige kind (www.nvlf.nl).

Conclusie
Jonge kinderen zijn goed in staat om naast hun moedertaal, met nog één of meerdere talen op te groeien. Voor kinderen vanaf twaalf jaar is het nog steeds mogelijk een tweede of derde taal te leren, maar niet meer tot op het niveau van de moedertaal. Ook raken zij zelden nog hun buitenlandse accent kwijt. Meertaligheid kan een voordeel voor jonge kinderen zijn, maar er treden ook vaak problemen op in de spraak- en taalontwikkeling. Opgroeien met meer dan één taal is alleen een voordeel als de omstandigheden gunstig zijn. Meertaligheid kan negatieve effecten hebben als de moedertaal onvoldoende wordt ondersteund en er een tweede taal geforceerd wordt opgedrongen. Wanneer er een stoornis of achterstand is in de eerste taal, zal ook de tweede taalontwikkeling verstoord verlopen. Het is belangrijk dat een kind voldoende taalaanbod krijgt en gestimuleerd wordt om beide talen te blijven spreken. Verder spelen sociale, cognitieve en psychologische factoren een belangrijke rol, bij het dan wel of niet ontwikkelen van spraak- en taalachterstanden. De meeste problemen ontstaan in de fonologische ontwikkeling, de morfologische ontwikkeling, de zinsbouw, de pragmatiek en de woordenschat. Het is belangrijk dat meertalige kinderen met een spraak- en taalachterstand worden geholpen door de logopedist, omdat het kind anders te veel gaat achterlopen. Tevens heeft een spraak- en taalachterstand een negatief effect op de sociale en cognitieve ontwikkeling. De begeleiding van meertalige kinderen richt zich vooral op communicatieproblemen en verstaanbaarheid in het Nederlands en de moedertaal. Het is belangrijk dat de logopedist hier zowel met het kind als met de ouders werkt. Als een kind op tijd wordt geholpen, heeft het een grote kans de spraak- en taalachterstand in te halen en beide talen op een goed niveau te spreken.

Literatuur

Dungen, L. van den & Verboog, M. (1998). Kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Gillis, S., Scaerlaekens, A. (2000). Kindertaalverwerving. Een handboek voor het Nederlands. Groningen: Martinus Nijhoff.

Pronk-Boerma, M. (2003). Logopedie voor onderwijsgevenden. Soest: Nelissen.

Welle Donker-Gimbrere, M., Slofstra-Bremer, C., Meulen, S.v.d., Denderen-Lubbers, M.v., Beek, B.v., Verschoor, A. (2000). Spraak- en taalproblemen bij kinderen. Assen: Van Gorcum.

Internet: http://www.nvlf.nl