maandag, maart 02, 2009

Voor iedereen die mijn weblog nog wel eens bezoekt of hier toevallig op terecht komt

Ik heb al een lange tijd niks geschreven, maar wil hier toch nog even melden dat ik in de zomer van vorig jaar ben afgestudeerd. Ik werk nu in een leuke praktijk waar ik voornamelijk kinderen met spraak- en taalstoornissen behandel. Ik heb het ontzettend naar mijn zin!

maandag, november 19, 2007

Update!

Ik ben de laatste weken erg druk met mijn vierdejaarsstage (het gaat overigens erg goed!) en heb hierdoor vrij weinig tijd voor mijn weblog. Ik heb wat vragen ontvangen van mensen en zal proberen deze binnenkort te beantwoorden. Mijn excuses dat het even duurt. Mocht je niks van me horen, mail dan gewoon opnieuw of laat (opnieuw) een berichtje achter... ik wil nog wel eens iets vergeten (of over het hoofd zien).

vrijdag, augustus 24, 2007

Auditieve verwerkingsproblemen (AVP)

Een website met adviezen voor de behandeling van auditieve verwerkingsproblemen (AVP) bij kinderen in de basisschoolleeftijd. De website bevat informatie over de volgende onderwerpen:

- Wat zijn AVP? Hier leest u meer over o.a. wat AVP zijn, de kenmerken en oorzaken.
- Diagnostiek. Hier worden diagnostische tests op het gebied van AVP beschreven en vindt u een checklist om AVP te kunnen signaleren.
- Behandeling. De kern van de website.

De behandeling wordt ingedeeld in 5 behandelstrategieën (naar Bamiou et al., 2005):
1. Omgevingsaanpassingen
2. Strategieën voor het optimaliseren van de geluidskwaliteit
3. Aanpassingen voor leerkracht en andere sprekers
4. Formele en informele auditieve training
5. Compensatie strategieën

Daarnaast treft u onder behandelstrategie 4 (auditieve training) een tabel aan met behandelsuggesties en materialen, ingedeeld naar auditieve processen.

Er is gestreefd naar een zo goed mogelijke onderbouwing van behandelsuggesties, met behulp van (internationale) literatuur, om zodoende het evidence-based handelen van de logopedist te kunnen bevorderen. Helaas is er op dit vakgebied een gebrek aan wetenschappelijke evidentie en worden de meeste behandelsuggesties afgeleid van voorbeelden van ‘good practice’, gepubliceerd in de (internationale) vakliteratuur.

U vindt de informatie op: http://AVP.jvdf.nl

Bron: www.logopediestart.nl

dinsdag, juli 24, 2007

Gehoorproblemen bij kinderen

Ongeveer een op de vijf kinderen heeft gehoorproblemen. Dat blijkt uit een test van de Nationale Hoorstichting. De stichting heeft samen met het Leids Universitair Medisch Centrum een gehoortest voor kinderen ontwikkeld. Zij hoopt met de test problemen sneller op te sporen. Volgens de organisatie lopen de kinderen de gehoorproblemen vaak op door te luisteren naar harde muziek op mp3-spelers. Ook in discotheken en bij popconcerten kan het gehoor schade oplopen.

Bron: http://www.logopediestart.nl

donderdag, juli 12, 2007

Werelddovendag

Op 21 en 22 september 2007 is het werelddovendag in Eindhoven. Het Thema van de dag is Doof: Kleurrijk. Zie ook de website www.werelddovendag.nl.

zondag, juli 08, 2007

Cognitieve ontwikkeling gaat lang door

Promotieonderzoek naar de ontwikkeling van complexe cognitieve taken bij kinderen

Complexe cognitieve taken, zoals tijdsbesef, abstract taalbegrip en selectieve aandacht, zijn nog lang niet uitontwikkeld aan het einde van de basisschool. Uit het promotie-onderzoek van Renske Wassenberg blijkt dat de meeste kinderen aan het eind van de basisschool complexe cognitieve taken al nauwkeurig kunnen uitvoeren, maar dat de snelheid waarmee ze die uitvoeren zich blijft doorontwikkelen tot veel latere leeftijd.

Kinderen met aandachtsstoornissen zoals ADHD scoren even goed als hun leeftijdsgenoten als het om nauwkeurigheid gaat, maar hebben wel meer tijd nodig om over een taak na te denken. Wassenberg vond verder dat het concentratievermogen van kleuters een goede voorspeller is voor de prestaties op latere leeftijd: vijf- en zesjarigen die zich goed kunnen concentreren, scoren op twaalfjarige leeftijd ook hoog op de CITO eindtoets.

Haar algemene conclusie luidt dat aandacht een heel belangrijke factor is in de ontwikkeling, niet alleen voor kinderen met een aandachtsstoornis. De promovenda pleit daarom voor trainingsprogramma’s die het concentratievermogen van kinderen al op jonge leeftijd stimuleren. Renske Wassenberg maakte voor haar onderzoek gebruik van het model van de Australiër Peter Anderson, die de ontwikkeling van complexe cognitieve processen beschrijft in vier domeinen: aandacht, flexibiliteit, informatieverwerking en planning. Anderson laat met dit model zien dat complexe cognitie niet vanaf de geboorte aanwezig is.

Wassenberg onderzocht of andere cognitieve functies dezelfde patronen vertonen. Daarvoor onderzocht zij de ontwikkeling van een aantal ‘executieve functies’ (tijdsbesef, abstract taalbegrip en selectieve aandacht) bij enkele honderden kinderen van circa veertig basis- en middelbare scholen in de regio Zuid-Limburg. Ze keek ook naar verschillen tussen jongens en meisjes, kinderen van hoog- en laagopgeleide ouders en kinderen met een hoog of laag concentratievermogen. De kinderen kregen taken voorgelegd waarin bijvoorbeeld hun abstract taalbegrip werd getoetst, met vragen als “Wie is het blondst als Anja blonder is dan Sofie, maar donkerder dan Katja?”.

Voor de studie naar de voorspellende waarde van cognitieve vermogens op kleuterleeftijd werd teruggevallen op resultaten van een langlopend cohortonderzoek onder 1.300 kinderen, de zogenaamde SAM-studie (Study of Attention Disorders Maastricht). De CITO-toetsresultaten van honderd kinderen werden vergeleken met hun cognitieve prestaties op kleuterleeftijd in de SAM-studie en gecorrigeerd voor geslacht, opleidingsniveau van de ouders, intelligentie en zitten blijven. Het promotie-onderzoek van Renske Wassenberg heeft relevante inzichten opgeleverd voor de schoolpraktijk. Zo pleit zij ervoor om op jonge leeftijd te beginnen met aandachtstrainingen, zodat ook kinderen die zich niet zo goed kunnen concentreren hun aandacht beter leren te richten. Dat kan voor hun verdere schoolcarrière grote gevolgen hebben.

Ouders en leerkrachten van kinderen met ADHD zouden hun kinderen extra tijd moeten gunnen om bepaalde taken of opdrachten te verwerken. Dan kunnen zij tot dezelfde prestaties komen als hun leeftijdsgenoten zonder ADHD.

Bron: http://www.balansdigitaal.nl/

donderdag, juni 07, 2007

Therapie bij afasie kan beter

In Nederland ontwikkelen jaarlijks ruim 7.000 patiënten afasie, een taalstoornis ten gevolge van hersenletsel. Patiënten met een ernstige afasie kunnen baat hebben bij ondersteuning van hun communicatie met nieuwe computertechnologie. De mogelijkheden hiertoe worden onvoldoende benut. De inbedding van afasierevalidatie binnen de gezondheidszorg laat te wensen over. Dit concludeert Mieke van de Sandt in haar proefschrift 'Crossroads in Aphasia Rehabilitation'.

De belangrijkste oorzaak van afasie (80-90%) is een beroerte. Drie maanden na een beroerte heeft ongeveer 25% van de patienten een afasie. Het aantal mensen in Nederland met afasie wordt geschat op ongeveer 30.000. Naar schatting komen er jaarlijks 7.000 tot 8.750 nieuwe patiënten bij.

De promovenda is als klinisch linguïst verbonden aan het afasieteam van het Rijndam Revalidatiecentrum in Rotterdam. Zij onderzocht de praktijk van afasierevalidatie in Nederland. Bij deze revalidatie kan de behandeling zich richten op de taalstoornis of op het inzetten van communicatiehulpmiddelen en - strategieën. Zij concludeerde dat een interdisciplinaire benadering van groot belang is bij het stellen van doelen van het revalidatieproces. Naast linguïstische variabelen moeten medische, neuropsychologische, psychosociale en socio-economische variabelen worden meegewogen. Om de kwaliteit van de revalidatie te verhogen moeten tijdens het proces voortdurend keuzen worden gemaakt. Dit vraagt om betere samenwerking tussen de verschillende behandelaars en een meer flexibele organisatie van het revalidatieproces.

Van de Sandt onderzocht ook de effectiviteit van TouchSpeak, een nieuw computerhulpmiddel voor afasiepatiënten. Het systeem is ontwikkeld door een internationale projectgroep van deskundigen, waarvan zij zelf deel uitmaakte. Voor de helft van de ernstige afasiepatiënten blijkt het systeem waardevolle ondersteuning van de communicatie te kunnen bieden. Ze beveelt TouchSpeak dan ook aan voor mensen met een ernstige afasie, vooral als zij jonger zijn dan zestig jaar.

Bron: Erasmus MC

zondag, mei 20, 2007

Preverbale taalontwikkeling van het kind

De taalontwikkeling van het kind is in te delen in vier verschillende periodes. Ten eerste is er de preverbale (of prelinguale) periode (van 0–1;0 jr), dit is de periode voor het verschijnen van de eerste woorden. Dan volgt de vroeglinguale periode (1;0–2;6 jr), waarin de eerste begrijpbare woorden en korte zinnen verschijnen en daarna komt de differentiatiefase (2;6-5;0 jr), waarin zinnen langer worden en de grammatica zich volop ontwikkeld. Ten slotte is er de voltooiingfase (vanaf 5;0 jr), waarin de basis die in de vorige fases is gelegd verder uitgewerkt wordt en bijna ongemerkt uitvloeit in het volwassen taalgebruik.

Deze essay zal zich concentreren op de preverbale taalontwikkeling van het kind. Eerst leg ik kort iets uit over de taalontwikkeling van het kind. Daarna wordt besproken wat de preverbale periode precies inhoudt. Dan volgt er een stukje over de interactie tussen ouder en kind, de sociaal/emotionele- en de cognitieve ontwikkeling, allemaal met betrekking tot de taal.

De taalontwikkeling van het kind
De taalontwikkeling van kinderen is mogelijk door een wisselwerking tussen twee clusters van factoren: een aangeboren taalaanleg die kenmerkend is voor de menselijke soort en de omgevingstaal; de taal tot het kind gericht. De aangeboren spraak/taalaanleg blijkt volgens Dijkstra en Kempen (1993) ten eerste uit de spraakperceptie: het vermogen van de baby om al heel vroeg na de geboorte verschillen tussen spraakklanken waar te nemen: verschil tussen stemhebbend – stemloos; verschil in articulatieplaats. En ten tweede uit de spraakproductie: het vermogen van de baby om al heel vroeg na de geboorte vocale activiteiten te vertonen waarmee de stembanden en de larynx geoefend worden. Even later komen daar “oefeningen” voor de vocalen en consonanten bij.

Al voor de geboorte is het gehoororgaan van de baby ontwikkeld. Een zekere perceptieve ontwikkeling heeft al plaatsgevonden. Bij de geboorte heeft de baby reeds ervaring met het horen van de stem van de moeder en ook andere geluiden. Natuurlijk gaan deze geluiden na de geboorte wel anders klinken. Toch heeft de baby vanaf de geboorte een voorkeur voor het luisteren naar stemmen, dan naar andere geluiden, en speciaal voor het luisteren naar de stem van de moeder. Daarnaast produceert de baby nu zelf ook geluid. De geboortekreet is het bewijs dat het adem-stemsysteem functioneert, een basisvoorwaarde voor alle verdere spraak (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

De preverbale (of prelinguale) periode
De periode van de geboorte tot ongeveer twaalf maanden wordt de preverbale (op prelinguale) periode genoemd, omdat het kind nog niet spreekt in de gebruikelijke zin van het woord: het gebruikt nog geen woorden, het spreekt nog niet in zinnen zoals de volwassenen. Het kind maakt wel geluiden , communiceert ook in zekere mate (het kan bijvoorbeeld wensen en ongenoegens uiten), maar het heeft die twee punten nog niet geïntegreerd tot wat wij praten noemen (Schaerlaekens & Gillis, 1987). In deze preverbale periode worden de voorwaarden voor een goede taalontwikkeling geschapen, ontplooit de communicatieve ontwikkeling zich, maakt het kind een begin met de passieve taalontwikkeling (ten minste op niveau van semantiek en fonologie), en begint het ook actief aan de foneemverwerving (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

De preverbale periode is in te delen in vier verschillende fases. De eerste fase is het huilen/schreien (eerste 6 weken). Dan volgt de tweede fase, het vocaliseren. Het kind maakt dan af en toe korte en langere rustige geluidjes, die voor de omgeving meestal klinken als een opeenvolging van doffe /e/’s. Vocaliseren komt voor vanaf 6 weken tot ongeveer 20 weken (4 maanden). Tussen de 6 en de 8 weken verschijnt de sociale glimlach en verdwijnen de zojuist beschreven vocaliseringen, die ook wel welbehagen geluiden worden genoemd. Daarna komt de derde fase, vocaal spel. Er is meer variatie in de vocalen en consonanten doordat het kind meer met de mondstanden experimenteert. Vocaal spel is er vanaf 4 maanden tot 6 maanden. Ten slotte komt de vierde fase, het brabbelen (vanaf 7 maanden). Het kind maakt dan een opeenvolging van identieke of bijna identieke lettergrepen. Voorbeelden zijn: ‘ba-ba-ba’ en ‘da-da-da’. De meeste brabbelgroepen die voorkomen hebben de CV-structuur. Langzamerhand gaat het brabbelen een beetje op echte taal lijken (door de prosodie), dit wordt ook wel jargon genoemd. Slechthorende en dove kinderen zullen minder brabbelen, omdat zij zichzelf niet kunnen horen (Bilo, 2003). In het begin brabbelen kinderen niet-taalspecifiek. Het ‘da-da-da’ is bijvoorbeeld wereldwijd te horen. Heel geleidelijk vallen de klanken af die een kind in zijn/haar omgeving nooit hoort. Het kind gaat nu brabbelen in klanken, intonatie en melodie die kenmerkend zijn voor de omgevingstaal. Vanaf ongeveer negen maanden tonen kinderen een voorkeur voor klankcombinaties die specifiek zijn voor de taal van hun omgeving. En langzamerhand verliezen zij het onderscheidingsvermogen voor klanken die niet in de taal van hun omgeving voorkomen. Dit is aangetoond met Japanse baby’s die op de leeftijd van zeven maanden nog wel verschil horen tussen de /l/ en /r/. Het Japans kent geen onderscheidt tussen deze twee klanken. Drie maanden later kunnen deze Japanse baby’s de verschillen tussen /l/ en /r/ niet meer onderscheiden en zijn zij taalspecifiek geworden; ze hebben de gevoeligheid voor andere, afwijkende talen verloren (Kohnstamm, 2002)

Jonge baby’s van nul tot zes maanden zijn toegerust met de mogelijkheid om aan communicatie deel te nemen, maar kunnen niet “met opzet” hun intenties duidelijk maken. Veel ouders en verzorgers interpreteren het non-verbale gedrag van hun kind, zoals geluiden (lachen, huilen) of bewegingen (gezichtsuitdrukkingen, gebaren of lichaamsveranderingen), of zelfs stiltes als communicatief intentioneel. Vanaf zes maanden tot aan het eind van het eerste levensjaar worden kinderen zich steeds meer bewust van het feit dat bepaalde gedragingen, vocalisaties, gebaren en uiteindelijk de eerste woordjes gebruikt kunnen worden om communicatieve doelen te bereiken. Het uitdrukken van affectiviteit door de ouders is belangrijk in deze periode; het fungeert als motivatie om te communiceren. Vanaf tien maanden vraagt het kind intentioneel om aandacht en om handelingen van verzorgers, zoals het aanreiken van speelgoed. Voorwerpen worden dan steeds belangrijker om samen aandacht aan te besteden en om over te communiceren. Rond 1 jaar kan het kind de eerste woorden gebruiken en ontstaat taal(productie).

Interactie tussen ouder en kind
Tervoort en Jansen (1981) beschrijven hoe de wisselwerking (interactie) tussen pasgeboren baby en ouder verloopt. Ze onderscheiden: Tactiele interactie: contacten van lijf tot lijf, knuffelen, samen handelen volgens vaste patronen, regels en beurten. Visuele interactie: het naar elkaar kijken (de jonge baby heeft vanuit zichzelf veel interesse in het menselijke gezicht), het samen lachen en samen naar iets kijken. Auditieve interactie: het stemgeluid, eerst vooral van de moeder, daarna ook van de baby, steeds meer samen, in wisselwerking. Baby’s van drie dagen oud (!) kunnen de stem van hun moeder al identificeren. Het prenatale contact zal hierbij ongetwijfeld een rol spelen.

De conversatie tussen baby’s en volwassenen toont op het vlak van de prosodie een aantal opvallende verschillen met normale conversatie tussen volwassenen. De toonhoogte is hoger, er treden grotere toonhoogtevariaties op, wat de indruk geeft van een heel overdreven intonatie. Ook de luidheid is meer gevarieerd, er wordt trager gesproken, gebruik gemaakt van kortere zinnen en er zijn langere pauzes tussen de uitingen. Bovendien komen er in de taal van de volwassene een aantal woorden speciale voor, die normaal niet gebruikt worden: babytaal of babytalk woorden (‘wafwaf’ voor hond en ‘tiktak” voor klok) (Schaerlaekens & Gillis, 1987).

De sociaal/emotionele en cognitieve ontwikkeling
Tijdens de tweede fase van de preverbale periode (het vocaliseren), krijgt de baby steeds meer aandacht voor het gelaat van de volwassene en doordat in deze periode ook de sociale glimlach optreedt, wordt er wederzijds gecommuniceerd via oogcontact, mimiek, gebaren, aanraken en ook nog via reuk en smaak. Door het zuigen worden de articulatieorganen geoefend en worden ze krachtiger. Ook gaat het kind steeds meer spelen met handjes en voetjes. Op een gegeven moment kan lachen bewust worden opgeroepen en wordt het lachen een middel om mensen van dingen te onderscheiden en is de basis voor communicatie gelegd. (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

Tijdens de derde fase (vocaal spel) is het kind heel erg aan het exploreren met de articulatieorganen. Het kind maakt allemaal geluidjes die wisselen in duur, toonhoogte en luidheid. Het kind doet dit alleen, maar volwassenen spelen er vaak op in. Zo ontstaat er een vocale communicatie, die samen met elkaar aankijken en aanraken de vorm krijgt van een protoconversatie. Belangrijk is dat de volwassene hierbij beurtnemen in de communicatie introduceert. De protoconversatie is ook belangrijk voor de luistertontwikkeling. Baby’s gaan onder andere letten op pauzes, die de zin afsluiten en zij gaan met meer aandacht reageren wanneer na herhaling van hetzelfde foneem een nieuw foneem wordt aangeboden. De foneemdiscriminatie (of passieve fonologie) komt dan op gang.

Tijdens de fase van het brabbelen gaat het kind steeds meer reageren op taalspelletjes en stereotiepe verbale uitingen, als “waar is de poes?”. Het kind kijkt dan bijvoorbeeld de kant op, waar de poes normaal zit. Zowel de beginnende productieve als receptieve zinsontwikkeling is sterkt berust op prosodie. Voor er echte woordjes zijn zal de baby combinaties van een vaste klank maken met een lichaamsgebaar, om iets uit te drukken. In een dialoog met de volwassene neemt het kind nu ook zelf vaak het initiatief. Uit dit alles blijkt dat het kind nu echt ook talig communiceert. Het is dan helemaal klaar voor de verdere taalontwikkeling (Gillis & Schaerlaekens, 2000).

Met ongeveer 7 maanden kan het kind bekende mensen onderscheiden van onbekende mensen. De lach wordt dan ook een uiting van herkenning. Het kind wordt zich er tussen 0-1 jaar van bewust dat mensen en dingen die niet meer te horen, zien of ruiken zijn wel aanwezig kunnen zijn. Dit besef is nodig voor het verwerven van concepten waar in het 2e jaar woorden aan gekoppeld worden.Het besef van vaste woordbetekenis kan alleen ontstaan dankzij object-permanentie.

De ontwikkeling van de persoonlijkheid en de sociale vaardigheden is afhankelijk van de emotionele ontwikkeling van een kind. Het is moeilijk deze te objectiveren. Wel is het zo dat er bij de geboorte al een opwindingstoestand aanwezig is en dat deze zich geleidelijk ontwikkelt tot meer verfijnde vormen van gevoelens. Gevoelens en gevoelsuitingen worden echter beïnvloed door het aangeboren temperament en door reacties op en interacties met de omgeving. Eerst is er dus opwinding (0 maanden), dan komen onlust (0 maanden), lust (2 maanden), boosheid (4 maanden), afkeer (4,5 maanden), vrees (5 maanden), opgetogenheid (10 maanden), genegenheid voor ouderen (11 maanden), genegenheid voor kinderen (14 maanden), jaloezie (komt voor uit onlust, rond 15 maanden) en vreugde (komt voor uit lust, rond 21 maanden).

Literatuur
Bilo, R.A.C., Voorhoeve, H.W.A., Koot, J.M. (2003). Kind in ontwikkeling. Een handreiking bij de observatie van jonge kinderen. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.

Dijkstra & Kempen (1993). Taalpsychologie. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Gillis, S. & Schaerlaekens, A. (2000). Kindertaalverwerving. Een handboek voor het Nederlands. Groningen: Martinus Nijhoff uitgevers

Kohnstamm, R. (2002). Kleine ontwikkelingspsychologie. Het jonge kind. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Schaerlaekens, A.M., & Gillis, S. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: Wolters-Noordhoff bv.

Tervoort, B.T., & Jansen, M.B. (1981). Van brabbelen naar babbelen. Het verrijken van de woordenschat bij peuters en kleuters. Amsterdam: Meulenhoff.

vrijdag, april 27, 2007

Derdejaarsstage

Ik heb mijn derdejaarsstage met succes afgerond! Ik heb deze stage gelopen in een verpleeghuis en heb het daar ontzettend naar mijn zin gehad, veel geleerd en erg veel ervaringen opgedaan. De eerste paar weken waren even wennen, omdat ik niet bekend was met de doelgroep ouderen. Ik heb hiervoor namelijk vooral met kinderen gewerkt. Maar al vrij snel raakte ik steeds meer ingesteld op de gang van zaken in het verpleeghuis. Het is me dus allemaal 100% meegevallen. Mijn plan om later enkel en alleen met kinderen te werken, heb ik wat meer aan de kant geschoven. Volwassenen en ouderen vind ik nu ook een interessante en leuke doelgroep. Wie weet waar ik later nog eens terecht kom!

Nu volgen de laatste weken school, dan de zomervakantie en daarna is het alweer tijd voor mijn laatste stage en vanaf februari zal ik gaan werken aan mijn afstudeerscriptie. Het gaat erg snel allemaal, maar ik zie uit naar de tijd dat ik zelf als logopediste aan de slag kan gaan.

woensdag, februari 21, 2007

Het gehoor

Het oor wordt gewoonlijk onderverdeeld in drie stukken; het buitenoor, het middenoor en het binnenoor. Tezamen ook wel het perifere gehoor genoemd.



Structuur van het perifere gehoor, met (1) buitenoor, (2) middenoor en (3) binnenoor, (4) hamer, (5) aambeeld, (6) stijgbeugel, (7) ovale venster, (8) ronde venster, (9) evenwichtsorgaan, (10) buis van Eustachius, (11) slakkenhuis en (12) centrale gehoorzenuw. Afkomstig uit Rietveld & van Heuven, 2001.

Buitenoor
Het buitenoor (of uitwendige oor) omvat de oorschelp en de gehoorgang, die loopt tot aan het trommelvlies. De oorschelp helpt bij het richting horen. De gehoorgang functioneert als een resonator die frequenties tussen de 1 en de 4 kHz versterkt (Rietveld & van Heuven, 2001).

Middenoor
Het middenoor bevindt zich tussen het trommelvlies en het ovale venster. Aan het trommelvlies zit de steel van de hamer (malleus) vast, die op zijn beurt weer aan het aambeeld (incus) en de stijgbeugel (stapes) vast zit. Deze drie botjes worden ook wel de gehoorbeentjes genoemd. De stijgbeugel zit op zijn beurt weer vast aan het ovale venster: de voordeur van het binnenoor. De gehoorbeentjes zijn scharnierend aan elkaar verbonden en zorgen ervoor dat geluidstrillingen (luchtdrukverschillen) die op het trommelvlies terecht komen naar het ovale venster worden doorgegeven. De holte waarin de gehoorbeentjes liggen wordt ook wel de trommelholte genoemd en is met lucht gevuld. Deze holte staat door middel van de buis van Eustachius in verbinding met de buitenlucht. Het middenoor moet er voor zorgen dat geluid zonder al te veel verlies van energie omgezet wordt in een trilling van de vloeistof in het slakkenhuis (de cochlea). Een probleem daarbij is dat het binnengekomen geluid over moet gaan van lucht naar vloeistof, waarbij veel energie wordt verloren. Om dit probleem nu zo goed mogelijk het hoofd te bieden is het middenoor als volgt opgebouwd: de oppervlakte van de voetplaat van de stijgbeugel is vele malen kleiner dan het trommelvlies. Hierdoor wordt de druk op de vloeistof in het binnenoor 30 maal zo groot als de geluidsdruk op het trommelvlies. En ten tweede treedt er een versterkende werking op door de hefboomfunctie van de gehoorbeentjes. De beweging bij het ovale venster is weliswaar kleiner, maar de uitgeoefende kracht is groter (www.hoorzaken.nl)

Binnenoor
In het binnenoor worden de fysieke geluidstrillingen omgezet in elektrische trillingen voor verdere verwerking in het centrale gehoor (in de hersenen). Het binnenoor bestaat anatomisch gezien uit drie onderdelen: het vestibulum, de half-cirkelvormige kanalen en de cochlea. In het ovale venster, een van twee openingen van het vestibulum, valt de voetplaat van de stijgbeugel. De tweede opening is het ronde venster. De half-cirkelvormige kanalen vormen samen met twee holtes in het vestibulum het evenwichtsorgaan. De half-cirkerlvormige kanalen zijn in staat draaiingen van het lichaam te registreren. De cochlea is het orgaan dat verantwoordelijk is voor de geluidswaarneming. Wanneer geluid de vloeistof van de cochlea bereikt, treed daar een trillingsgolf op. De benige wand van de cochlea is echter niet flexibel en de vloeistof die zich erin bevindt is niet samen te persen. Een drukgolf die via de stijgbeugel het ovale venster naar binnen duwt, zorgt ervoor dat het ronde venster naar buiten wordt gedrukt. Door de drukgolf wordt het basilair membraan dat zich in de cochlea bevindt in trilling gebracht. Hierdoor komen de hele fijne haarcellen in beweging. Door deze beweging ontstaat een elektrische potentiaal die vervolgens doorgegeven wordt via de gehoorzenuw aan de hersenen (Rietveld & van Heuven, 2001).


Schematische voorstelling van het slakkenhuis in (denkbeeldige) ontrolde toestand. Afkomstig uit Rietveld & van Heuven, 2001.

De cochlea is gevuld is met een waterachtige vloeistof (perilymfe) en wordt over zijn totale lengte horizontaal in tweeën gedeeld door het basilair membraan. Dit membraan loopt echter niet helemaal door tot in de spits, zodat de bovenste kamer van het slakkenhuis in open verbinding staat met de onderste (helicotrema). De vloeistof in het slakkenhuis zit opgesloten tussen twee vliezen: het ovale venster aan de basis, en het ronde venster aan het uiteinde. De bewegingen van het ovale venster zetten zich voort als drukgolven in de vloeistof van het binnenoor, zowel in de onderste als in de bovenste kamer. Het basilair membraan deint mee op de golfbeweging in de vloeistof. Het basilair membraan is aan de basis relatief dik en stijf, maar wordt naar het uiteinde toe dunner en soepeler. Onder andere als gevolg van deze verschillen in mechanische eigenschappen verplaatst het centrum van het deiningsgebied zich langs het membraan naar gelang de frequentie van het stimulerend geluid. De breedte van het deiningsgebied is afhankelijk van de intensiteit van de geluidstrilling. Snelle trillingen (hoge frequenties) leiden tot stimulering van het basilair membraan in de buurt van de (dikkere, stijve) basis. Langzame trillingen (lage frequenties) stimuleren het basilair membraan meer naar het (dunne, flexibele) uiteinde toe. Sterkere, intensere, geluidsstimulering leidt tot deining over een groter stuk van het basilair membraan. Bij iedere verdubbeling van de frequentie schuift maximale uitwijking op het basilair membraan ongeveer 3 mm op in de richting van het ovale venster, dit gebied is dus gevoelig voor hoge frequenties. Door de toename van de breedte en de afname van de gemiddelde dikte van het basilair membraan verloopt de stijfheid van de basis naar de apex met een factor 100. De resonantiefrequentie van het membraan is daardoor hoger aan de basis dan aan de apex. Aan de basis is deze ongeveer 20.000 Hz en aan de apex om en nabij de 80 Hz (Rietveld & van Heuven, 2001).

Het orgaan van Corti bevat twee soorten haarcellen: binnenste haarcellen en buitenste haarcellen. In totaal zijn er vier rijen haarcellen: 1 rij binnenste haarcellen en 3 rijen buitenste haarcellen. Aan de binnenste haarcel, waarvan er zo'n 3500 zijn, zitten ca. 20 zenuwvezels. Van de buitenste haarcellen bestaan er ongeveer 25.000. Elke haarcel registreert of het stukje van het basilair membraan waarop hij zich bevindt, deint. Zo ja, dan geeft die haarcel een zenuwimpuls af naar de hersenen (via de zenuwvezels die in de centrale gehoorzenuw gebundeld zijn), en blijft dat regelmatig doen totdat de deining ophoudt. Op deze manier kunnen onze hersenen precies bijhouden waar langs het basilair membraan deining ontstaat, en dus ook welke frequenties in het geluid aanwezig zijn. Bovendien kunnen de hersenen uit de spreiding van de reagerende haarcellen opmaken hoe sterk een bepaalde frequentie is. De haarcellen vuren alleen bij een omhooggaande beweging van het basilair membraan (fasekoppeling/phase locking). Een haarcel die net gevuurd heeft is enige tijd ongevoelig voor nieuwe stimulering: de cel heeft een hersteltijd nodig. Hoewel de hersteltijd van cel tot cel een beetje kan variëren, zal zich bij de volgende opgaande beweging van het basilair membraan altijd een voldoende aantal cellen hersteld hebben om gesynchroniseerd een salvo af te vuren. Frequentie-informatie kan ons gehoor dus afleiden uit: de plaats van het deiningsgebied in het basilair membraan en het tijdsverloop tussen opeenvolgende salvo’s (Rietveld & van Heuven, 2001).


Literatuurlijst

Rietveld, A.C.M., Heuven, van V.J. (2001). Algemene Fonetiek. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

www.audiologieboek.nl (Online Leerboek van de Nederlandse Vereniging voor Audiologie)

www.hoorzaken.nl

woensdag, januari 24, 2007

Grootste woordenboek ter wereld gaat online

LEIDEN - Het grootste woordenboek ter wereld, het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) gaat met zijn tijd mee. Vanaf zaterdag zijn de 350.000 à 400.000 woorden die in het woordenboek terug te vinden zijn ook op het internet te raadplegen. Dat heeft de Universiteit van Leiden dinsdag laten weten.
Het Woordenboek der Nederlandsche Taal wordt wel een waar monument genoemd. Er is 134 jaar, van 1864 tot 1998, aan gewerkt, door ongeveer 150 mensen over vijf generaties. De papieren versie, die in december 1998 voltooid werd, bevat 45.805 bladzijden met 92.000 kolommen.

Bron: http://wnt.inl.nl/

zondag, december 24, 2006

Kerst!

Have yourself a merry little Christmas
Let your heart be light
From now on, our troubles will be out of sight...




Ik wens iedereen een fijne kerst en een gezond en gelukkig 2007!!

woensdag, november 29, 2006

Essay: Het slikmechanisme bij jonge kinderen en volwassenen

Slikken is een complex van opeenvolgende, gecoördineerde bewegingen, die voor een deel uit willekeurige en voor een deel uit onwillekeurige (reflexmatige) spiercontracties bestaat. Baby’s en jonge kinderen hebben een ander slikmechanisme dan volwassenen. De anatomische relatie tussen de structuren in de mondholte en de farynx is bij baby’s en jonge kinderen anders dan bij volwassenen en bovendien vult bij baby’s de tong de mondholte geheel op.
Deze essay is bedoeld om informatie te geven over de belangrijkste verschillen tussen het slikmechanisme bij jonge kinderen en bij volwassenen en tot welke leeftijd deze verschillen gelden. Eerst wordt kort het slikproces beschreven en het slikmechanisme van baby’s en jonge kinderen. Daarna wordt besproken welke veranderingen, met betrekking tot het slikmechanisme, er optreden als baby’s/jonge kinderen ouder worden en welke verschillen er zijn tussen het slikmechanisme bij jonge kinderen en bij volwassenen. Ten slotte wordt besproken tot welke leeftijd deze verschillen gelden.

Het slikproces
Het slikproces verloopt in 4 fasen: de voorbereidende, orale fase (het verzamelen van voedsel, het kauwen) de orale transportfase (het transporteren van de bolus van de mond naar de farynx) de faryngeale fase (het transport van de bolus van de orofarynx naar de hypofarynx) en ten slotte de oesofageale fase (het transport van de bolus in de oesofagus).

De eerste twee fasen in het slikproces staan onder willekeurige controle. De derde fase is bewust en onwillekeurig. De vierde en laatste fase van het slikproces is onbewust en onwillekeurig. Fase drie en vier worden reflexmatig uitgevoerd (Maks- Van der Veer, 1995).

Het slikmechanisme van baby’s en jonge kinderen
Bij baby’s en jonge kinderen is de anatomische relatie tussen de structuren in de mondholte en de farynx anders dan bij volwassenen. Bij baby’s vult de tong de mondholte geheel op, de vetdelen in de wangen vernauwen de mondholte in zijwaartse zin en het hyoid en de larynx liggen lager dan bij volwassenen, waardoor een meer natuurlijke bescherming van de luchtweg ontstaat. Het velum hangt meestal lager, met de huig vaak in rust in het gebied van de epiglottis waardoor als het ware een holte met de valleculae ontstaat (Logemann, 2000). Tussen de zes en twaalf maanden komen de eerste tanden door. Dit wordt vaak gezien als een belangrijke bijdrage aan de overgang naar vast voedsel, maar is echter moeilijk vast te stellen (Engel-Hoek, 2002).

Volgens Dellow, 1976 (in: Logemann, 2000) begint slikken al in het foetale stadium, waarbij de foetus zuigbewegingen maakt, vruchtwater drinkt en soms zelfs de duim in de mond steekt.

Bij baby’s en jonge kinderen wordt de bolus met behulp van enkele pompbewegingen van de tong achterin de mond verzameld, voor het naar voren opbollende velum of in de valleculaire holte. Kinderen hebben tot drie/vier maanden een zuig- slikreflex, daarna gaan ze bewust zuigen (Engel-Hoek, 2002). De mondfuncties worden aanvankelijk subcorticaal en onbewust gestuurd en later worden ze geleidelijk aan meer en meer corticaal en daarmee bewuster gestuurd (Jansonius-Schultheiss, 2004).

Verschillen tussen het slikmechanisme bij jonge kinderen en volwassenen
Op onderstaande plaatjes is goed te zien welke verschillen er zijn in de mond, larynx en farynx tussen jonge kinderen en volwassenen.



(Uit: Wolf & Glass, 1992)



(Uit: Logemann, 2000)

Anatomische verschillen zijn: bij baby’s vult de tong de mondholte geheel op, de vetdelen in de wangen vernauwen de mondholte in zijwaartse zin, het hyoid en de larynx liggen hoger dan volwassenen en het velum hangt meestal lager.

De fysiologie van het slikken bij baby’s is anders dan bij volwassenen. Bij het tepelzuigen pompt de baby achter elkaar met de tong (eerst de tong en de kaak tezamen) melk uit de tepel en verzamelt deze vloeistof ter hoogte van de farynxbogen (voor het naar boven opgebolde gehemelte) of in de valleculae. Iedere baby ontwikkelt de gewoonte om, met enige variabiliteit, een bepaald aantal opeenvolgende pompbewegingen te maken. Als een bolus van een bepaalde hoeveelheid is verkregen wordt de faryngeale slikbeweging opgewekt. Indien men de baby een kleine vloeibare bolus geeft (1 ml) op een lepel geeft dan produceert de baby eerst een orale- en dan een faryngeale slikbeweging op dezelfde wijze als een volwassene (Logemann, 2000).

De faryngeale slikbeweging van een baby is hetzelfde als die van een volwassene met twee uitzonderingen. De larynxheffing is sterk verminderd omdat de larynx anatomisch gezien direct onder de tongbasis ligt en niet veel omhoog hoeft te komen. En bij normale baby’s komt de achterste farynxwand tijdens slikken vaak veel meer naar voren dan bij een volwassene (Logemann, 2000).

Zoals al eerder vermeld worden de mondfuncties aanvankelijk subcorticaal en onbewust gestuurd en later worden ze geleidelijk aan meer corticaal en daarmee bewuster gestuurd (Jansonius-Schultheiss, 2004). Een pasgeboren baby zal reflexmatig drinken (waarbij dus ook fase 1 en 2 reflexmatig zijn), maar na een maand of zes zal de voeding willekeurig gedronken worden (Engel-Hoek, 2002).

Tot welke leeftijd de verschillen gelden
Gedurende de eerste 21 levensjaren groeit het aangezicht. De kaak groeit naar omlaag en naar voren, waardoor de tong lager komt te liggen en de ruimte tussen de tong en het gehemelte groter wordt en de mondholte wordt gevormd. De larynx en het hyoid komen hoger te liggen waardoor de farynx langer en ruimer wordt. Deze veranderingen van de farynx en de larynx vinden vooral in de puberteit plaats (Logemann, 2000).

Volgens Bosma, 1973 (in: Logemann, 2000) begint bijten bij ongeveer zeven maanden en begint kauwen met ongeveer tien tot twaalf maanden, waarbij er een grote variabiliteit is voor wat betreft het moment waarop het normale volwassen kauwpatroon is bereikt. Dat kan wel tot het derde of vierde levensjaar duren, afhankelijk van het kind. Als de baby kleine hapjes gepureerd of zacht voedsel slikt dan is de orale en faryngeale slikbeweging hetzelfde als die van een volwassene, met uitzondering van de verminderde larynxheffing.

Het meer ontwikkelde slikpatroon wordt volgens bepaalde auteurs op de leeftijd van 12-15 maanden bereikt. Sommige auteurs beweren echter dat het ontwikkelde stadium pas later op de leeftijd van 10 jaar bereikt wordt. Kenmerken van het goede, ontwikkelde stadium zijn dan: occlusie van de gebitselementen, tongpunt tegen de processus alveolaris superior, tongranden aangezogen tegen de kiezen van de bovenkaak en de tongpunt heft zich in verticale richting; tijdens de slikactie is er een golfbeweging van het tongblad, even boven de neutrale positie. Er is sprake van een afrollende beweging naar achteren van de tongrug tegen palatum durum en velum. De voedselbrok wordt dan naar achteren getransporteerd (Jansonius-Schultheiss, 2004).

Literatuur
Engel-Hoek, L., van der (2002). Eet- en drinkproblemen bij jonge kinderen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Jansonius-Schultheiss, K., Van Coppenholle, L., Beyart, E. (2004). Afwijkende mondgewoonten. Leuven/Voorburg: Acco.

Logemann, J. (2000). Slikstoornissen. Onderzoek & behandeling. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers.

Maks- Van der Veer, S. (1995). Slikken in beweging; de multidisciplinaire benadering van diagnostiek en therapie van slikstoornissen na oncologische ingrepen in het hoofd/halsgebied. Lisse: Swets & Zeitlinger b.v.

Wolf, L.S., Glass, R.P., (1992). Feeding and swallowing disorders in infancy. San Antonio, Texas: Therapy Skill Builders.

donderdag, oktober 19, 2006

Enkele congenitale laryngeale afwijkingen

Congenitale laryngeale afwijkingen zijn afwijkingen of aandoeningen waarmee men geboren wordt. Te denken aan: een stemplooicyste, sulcus glottidis/sulcus vocalis (vocal fold furrow), stemplooiweb (ventral web) en de mucosal bridge.

Stemplooicyste
Bij de stemplooicysten gaat het meestal om slijmvliesretentiecysten en de epitheelinsluitsels. Een epidermale cyste is wittig van kleur en bestaat uit cholestrolchristallen. Deze cyste is congenitaal. Een mucosale cyste is grijs/geel van kleur en bestaat uit slijm. Deze cyste is meestal verworven (Harris e.a., 1998). Een stemplooicyste wordt meestal verworven na bijvoorbeeld een laryngitis. Een stemplooicyste ontstaat uit een slijmkliertje aan de stemplooioppervlakte en resorbeert niet. De cyste kan wel groter worden naarmate er meer opstapeling van secretie (speeksel) is. Een cyste treedt meestal unilateraal op. Een stemplooicyste kan klein, puntvormig of groot zijn (Stes, 2003).

Een cyste kan lange tijd zonder symptomen blijven, totdat ze zo groot is dat de stembandvibraties gehinderd worden en ze obstructies in de luchtweg veroorzaakt. Eerst treedt er heesheid op en als de cyste nabij de rand van de stemplooi zit kan er diplofonie optreden (trillende massa’s aan beide kanten van de glottis zijn ongelijk). Ook kan er soms een inspiratorische stridor ontstaan (Damsté, 1989).

Stemplooicystes zullen chirurgisch weggehaald moeten worden. Als er na de chirurgie nog heesheid bestaat, wordt er stemtherapie gegeven (Damsté, 1989).

Sulcus glottidis/sulcus vocalis
Sulcus glottidis is een zeldzame afwijking die meestal congenitaal is. De afwijking wordt ook wel stemlipgroef genoemd. Op het mediale deel van de stemband komt er een groeve voor (in de lengte) van variërende diepte en lengte. Soms is er zelfs sprake van een verdubbeling van de stemlip. De groeve kan unilateraal of bilateraal voorkomen, soms gecombineerd met laryngeale of orale assymetrie.

De stem klinkt hees, door de onvolledige glottissluiting, bezit weinig draagkracht (vermoeidheid) en is monotoon met een dof timbre. In sommige gevallen treedt diplofonie op. De groeve kan zo diep zijn dat alleen de rand van de stemplooi nog trilt. De onregelmatigheden geven dan een ruwheid en onvastheid aan de stem. Patiënten waarbij dit het geval is, zullen de onvolledige glottissluiting compenseren, waardoor hyperkinetische dysfonie optreedt en de aandoening frequenter is bij onderwijzers en leerkrachten (Stes, 2003).

Stemplooiweb
Een congenitaal web is een afsluiting van de larynx in verschillende graden door weefsel (web). Het kan supraglottis, ter hoogte van de glottis of subglottis optreden, al komt het meestal ter hoogte van de glottis voor (75% van de gevallen). Het vlies kan in de voorste commissuur zitten of bijna volledig de glottis afsluiten (dan is er sprake van laryngeale atresie). Een laryngaal web is het gevolg van een stoornis tijdens de 10e week van de embryonale ontwikkeling van de larynx (Stes, 2003).

Het web kan de stembandvibratie verhinderen. De stem wordt dan ijl, met wilde lucht, te hoog en niet krachtig genoeg. Sommige baby’s met een web vallen bij de geboorte op door een zeer hoge geboorteschreeuw. Bij een groot web kan er een afonie optreden, samen met ademhalingsmoeilijkheden (een stridor) (Stes, 2003).

Het web moet in twee keer verwijderd (weggeknipt) worden, om vergroeiing te voorkomen. Tussen de stembanden wordt een acrylicplaatje dat met een nylonkoordje door het cricothyroid en de thyroidspieren op zijn plaats gehouden wordt (Damsté, 1989).. Het plaatje blijft 2/3 maanden zitten om de heling te bevorderen en fibrose te voorkomen. Stemtherapie is soms nuttig omdat na het verwijderen van het web, de stembanden onvoldoende trillen over de hele lengte en de hoge tonen en de zwakke stem blijven bestaan (Stes, 2003).

Mucosal bridge (slijmvliesbrug)
Een mucosal bridge is een brug van slijmvlies, die van ene stemplooi naar de andere stemplooi loopt. Een slijmvliesbrug kan congenitaal zijn, maar kan ook ontstaan zijn uit bijvoorbeeld een cyste. De stem klinkt hees en heeft weinig draakracht.

De slijmvliesbrug is meestal dun en kan dan gemakkelijk chirurgisch weggehaald (weggeknipt) worden. Heel soms is de slijmvliesbrug groot en dik en dat bemoeilijkt het weghalen, omdat de stemplooien dan beschadigd kunnen raken (Freeman & Fawcus, 2000).

Literatuur:
Boone, D.R., McFarlane, S.C. (2000). The voice and voice therapy. Boston: Allyn & Bacon

Damsté, P.H. (1989). Stemstoonissen. Samson Stafleu.

Freeman, M., Fawcus, M. (2000). Voice Disorders and their management. London: Whurr Publishers Ltd.

Harris, H., Harris, S., Rubin, J.S., Howard, D.M. (1998). The Voice Clinic Handbook. London: Whurr Publishers Ltd.

Stes, R. (2003). Stemstoornissen. Leuven / Leusden: Acco.

dinsdag, september 19, 2006

Reacties op mijn weblog

Hallo allemaal!

Daar ben ik weer. Het is de laatste tijd wat stil op mijn blog. Ik heb het erg druk en zal binnenkort weer eens wat gaan doen.

Ik wil alle mensen die op mijn weblog berichtjes achterlaten of mij mailen, heel erg bedanken! Ik vind het ontzettend leuk om te lezen wat jullie van mijn blog vinden. En ik ben blij dat veel van jullie ook wat aan de informatie hebben. Soms duurt het even voor ik reageer, omdat ik de laatste tijd erg veel berichten krijg. Alle reacties stimuleren mij enorm om met mijn blog verder te gaan.


dinsdag, augustus 01, 2006

Nieuwe spelling

Schrijf niet BTW-tarief maar wel btw-tarief
Aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal vandaag van kracht

Voortaan leest u niet langer over BTW-tarieven en on-lineverbindingen, maar over btw-tarieven en onlineverbindingen. Dat de afkorting van belasting op de toegevoegde waarde niet langer met hoofdletters wordt geschreven en online voortaan één woord is, is het gevolg van een actualisering van de officiële spelling van het Nederlands. Die gaat vandaag officieel in.

In Vlaanderen en Nederland wordt vandaag de aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal, beter bekend als het Groene Boekje, van kracht. Het gaat niet om een nieuwe spelling, maar om een beperkte aanpassing en een kleine aanvulling van de spelling die op 1 september 1997 werd ingevoerd. De regering van Vlaanderen en van Nederland, die daarvoor samenwerken in de Nederlandse Taalunie, waren het in het najaar van 1994 eens geworden over een herziening van de spellingregels uit 1954. Er kwam een einde aan de dubbelspelling voor woorden van vreemde herkomst. De progressieve spelling (kontrakt) moest de duimen leggen voor de voorkeurspelling (contract). De regels voor de tussenletters -n- en -s- werden anders geformuleerd, die voor het liggend streepje, het trema en de apostrof werden verduidelijkt en op enkele onderdelen vereenvoudigd.

De aanpassing van de Woordenlijst was nodig omdat nogal wat woorden in het Groene Boekje uit 1995 in tegenspraak waren met de regels die in de leidraad waren geformuleerd en woordenboeken soms uiteenlopende spelwijzen gebruikten. De regels voor het aan elkaar schrijven van woorden, het gebruik van hoofdletters, het schrijven van afkortingen en het schrijven van Engelse woorden werden aangevuld of verduidelijkt.

Ten slotte heeft de Taalunie een omstreden uitzonderingsregels voor de tussen-n in samenstellingen van een dierennaam en een plantkundige naam geschrapt: gedaan dus met paardebloem en kattekruid, voortaan geldt de algemene regel en schrijven we dus paardenbloem en kattenkruid.

TE INGEWIKKELD
De officiële spelling is alleen verplicht voor de overheid en het onderwijs. Ze wordt ook gebruikt door de uitgevers van woordenboeken, naslagwerken en schoolboeken, door de spellingcontrole van Microsoft Office en door de Vlaamse kranten.

Niet iedereen is tevreden met de aangepaste Woordenlijst. Half augustus brengen het Genootschap Onze Taal en enkele Nederlandse dag- en weekbladen het Witte Boekje op de markt. Ze vinden de regels van het Groene Boekje te ingewikkeld en zeggen dat hun spelling nauwer aansluit bij het taalgevoel van de gebruiker.

Bron: http://taalunieversum.org/

woensdag, juli 12, 2006

Taalontwikkeling van 0 tot 5 jaar

Taalbegrip
Het ontvangen van een boodschap. Het receptieve aspect van de communicatie.
- Lexicaal begrip = begrip van woorden
- Morfosyntactisch begrip = begrip van grammatica, de taalvorm

Ontwikkeling
0;9 – 1;0 jaar --- Situatief taalbegrip
1;0 – 1;6 jaar --- Begrip van losse woorden
1;6 – 1;9 jaar --- Begrijpt ‘wat is dat ?’ vragen
1;9 – 2;0 jaar --- Begrip van 300 of meer woorden
2;0 – 2;9 jaar --- Begrip van combinaties van woorden
2;9 – 3;0 jaar --- Begrip van 500 – 900 woorden
3;0 – 3;6 jaar --- Begrip op basis van semantische strategie
3;6 – 3;9 jaar --- Begrip van 1200 – 2000 woorden
4;0 – 4;6 jaar --- Zinsbegrip
4;6 – 5;0 jaar --- Aandacht voor verhaal en beantwoording van eenvoudige vragen over het verhaal


Taalproductie
Het zenden van een boodschap. Het expressieve aspect van de communicatie.
* Pragmatiek = Hoe je je taal gebruikt. Het gebruik van je woorden/taal in situaties (taalgebruik).
- Communicatieve functies
- Spreken buiten hier-en-nu
- Converstaievaardigheden

* Lexicon en semantiek = Woordenschat en de betekenis van woorden/van de gebruikte woordenschat.
- Lexicon = woordenschat
- Semantische relaties
- Verhaalopbouw

* Morfosyntaxis = De grammatica
- Morfologie = Vormenleer. De vormveranderingen die woorden ondergaan als ze in verschillende syntactische context gebruikt worden of op een andere manier een betekenisverandering ondergaan. (Bijvoorbeeld leeuw - leeuwin of kijk – keek - gekeken of groot – grote)
- Syntaxis = De zinsbouw (Bijvoorbeeld de persoonsvorm staat meestal op de tweede plek in de zin)

Ontwikkeling
1;0 – 1;9 jaar --- Eenwoorduiting
1;9 – 2;3 jaar --- Tweewoordenzin
2;3 – 2;9 jaar --- Meerwoordenzin
2;9 – 3;3 jaar --- Zinnen van drie en vier zinsdelen
3;3 – 4;0 jaar --- Zinnen van meer dan vier zinsdelen
4;0 – 5;0 jaar --- Samengestelde zinnen en verhalen vertellen

Literatuur
Reader: Ontwikkelingen van 0-5 jaar vanuit logopedisch perspectief. Hogeschool Utrecht, faculteit Gezondheidszorg.

Werkboek jaar 1 - blok A - PP2: Observeren.

Bilo, R.A.C., Voorhoeve, H.W.A., Koot, J.M. (2003). Kind in ontwikkeling. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.

vrijdag, juni 30, 2006

Onderzoek nodig naar invloed medicatie bij autisme

Een geneesmiddel om autisme bij kinderen en volwassenen te genezen bestaat niet. Wel kunnen geneesmiddelen worden gebruikt om klachten en symptomen te behandelen. Deze medicatie blijkt echter meestal off-label te worden gebruikt, dat betekent dat het wordt voorgeschreven voor een aandoening waar het niet voor op de markt is gebracht en waarop het niet is getoetst door de overheid.

Er is dringend meer onderzoek nodig naar de invloed van medicatie bij autismestoornissen, zo stelt de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA), op basis van het rapport 'Ervaringen met geneesmiddelen bij autisme. Een onderzoek onder gebruikers' van de Wetenschapswinkel Geneesmiddelen.

Geneesmiddelen worden bij autisme ingezet voor de behandeling van problematisch gedrag, zoals sterke angst, dwanghandelingen en agressie. Uit het onderzoek van de wetenschapswinkel blijkt dat deze medicatie meestal off-label wordt voorgeschreven, dat wil zeggen voor een aandoening waar het niet voor op de markt is gebracht en waarop het niet is getoetst door de overheid. Het off-label voorschrijven van geneesmiddelen komt met name bij kinderen veel voor omdat er weinig onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van medicatie bij kinderen.

Gezien de omvang van het medicijngebruik bij autisme (51% van de respondenten!) dringt de NVA met klem aan op nader onderzoek naar de (lange termijn) effecten en neveneffecten van het geneesmiddelgebruik op het verloop van autisme.

Bron: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?nieuws=26864

zaterdag, juni 10, 2006

Pop-up/reclame

De laatste tijd kreeg je telkens, als je op één van mijn weblogs kwam, een vervelende pop-up in beeld. Dat lag aan mijn statistieken meter/teller (Nedstat). Ik heb deze nu weggehaald, omdat ik me erg begon te irriteren aan de pop ups en programma's die zich probeerden te installeren. Nu moet ik nog even op zoek naar een nieuwe teller, want ik vind het wel leuk om te zien hoeveel bezoekers mijn weblog per dag krijgt ;-)

donderdag, mei 25, 2006

Autistische patiënten dagdromen niet

De hersenactiviteit die als typerend geldt voor mensen die rusten of dagdromen, komt bij autistische patiënten in het geheel niet voor. Dat meldt Daniel Kennedy in de onlineeditie van PNAS van vorige week.

Bepaalde delen van het brein vertonen bij een individu in rust een hoge activiteit. Die activiteit is de weerslag van sociale, emotionele en op zichzelf gerichte gedachten. Ofwel: dat wat er bij mensen door het hoofd gaat als ze niets bijzonders doen. Onderbreking daarvan treedt op zodra iemand zich moet concentreren. Bij autistische patiënten komt die onderbreking niet of in verminderde mate voor. Bij hen geldt: hoe groter de sociale handicap, hoe minder hersenactiviteit gepaard gaat met 'zomaar een beetje voor je uit staren'.

BRON: www.medischcontact.nl