Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover dysartrie en afasie
Dysartrie is een spraakstoornis die het gevolg is van een aandoening in het motorische systeem van het zenuwstelsel. Deze aandoening verstoort de werking van één of meer spieren die bij het spreken betrokken zijn. Kinderen met een dysartrie kunnen de woorden en zinnen wel vinden, maar ze worden niet goed en niet duidelijk uitgesproken. Er is een probleem met de uitvoering. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie gaat het om een stap daarvoor: het programmeren. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is er een stoornis in het programmeren van de spraakmusculatuur voor de bewuste productie van fonemen en het programmeren van de achtereenvolgende spierbewegingen voor de productie van woorden (Dharmaperwira-Prins, 2005).
Er zijn drie grote verschillen tussen dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie. Ten eerste is er bij dysartrie geen verschil tussen bewust (willekeurig) en onbewust (onwillekeurig) spreken. Ze zijn in dezelfde mate gestoord. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is het willekeurige spreken ernstiger gestoord dan het onwillekeurige spreken. Naspreken van een woord gaat dus slechter dan spontaan hetzelfde woord zeggen. Ook gaat verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak samen met orale apraxie (buccofaciale apraxie). Ten tweede treden de articulatiestoornissen bij dysartrie consequent op, terwijl dit bij verbale ontwikkelingsdyspraxie niet het geval is. Ten derde is bij verbale ontwikkelingsdyspraxie meestal alleen de articulatie gestoord, terwijl bij dysartrie naast de articulatie, vaak ook andere functionele componenten gestoord zijn (heesheid, nasaliteit enzovoorts). Met behulp van bovenstaande punten kan de differentiaaldiagnose verbale ontwikkelingsdyspraxie of dysartrie worden gesteld (Dharmaperwira-Prins, 2005).
Afasie is een verworven taalstoornis, veroorzaakt door hersenletsel, waarbij het begrijpen en uiten van gesproken en geschreven taal gestoord is. Afasie komt meestal bij oudere mensen voor, maar kan zich ook voordoen bij (jongere) kinderen. Problemen met de taal kunnen op de volgende gebieden optreden: het begrijpen, het spreken, het lezen en het schrijven (Dharmaperwira-Prins & Maas, 2002). Afasie is dus een stoornis op formuleerniveau; een gedachte of idee wordt niet of niet goed omgezet in taal. Dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn beide neurogene spraakstoornissen, terwijl afasie tot de neurogene taalstoornissen wordt gerekend (Eurlings-van Deurse, 1993). Afasie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn van elkaar te onderscheiden door enkele punten. De aanwezigheid van afasie moet worden overwogen als: er sprake is van woordvindingsproblemen, als er problemen zijn met het begrijpen van opdrachten en deze problemen niet veroorzaakt worden door een gehoorstoornis en als er problemen zijn met schrijven (als het kind oud genoeg is), die niet toegeschreven kunnen worden aan het niet kunnen schrijven, een dyslexie of een gestoorde handmotoriek(Dharmaperwira-Prins, 2005).
Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonologische stoornis
Kinderen met een fonologische articulatiestoornis hebben problemen met bepaalde linguïstische elementen; de betekenistoekenningen. De fouten die worden gemaakt zijn fonemisch of gebaseerd op een patroon. Er zijn geen problemen met de productie van de spraakklank op motorisch vlak, maar met het gebruik van een bepaald systeem (Stes, 2003). Kinderen met een fonologische stoornis hebben onvoldoende beheersing van de regels van het foneemsysteem (Van Coppenolle, 1991). Kinderen met een fonologische stoornis zijn dus wel in staat de klanken correct te vormen, maar hebben moeite met het gebruiken en contrasteren van de klanken in woorden. Kenmerken van een fonologische stoornis zijn: het kind past eigen regels toe, ze volharden in het gebruik van deze regels en er worden atypische regels gebruikt die bij zich normaal ontwikkelende kinderen niet voorkomen (Howell & Dean, 1998).
Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn ook te onderscheiden van kinderen met een fonologische stoornis, door te kijken naar de consistentie van de regels die worden toegepast. Een kind met een fonologische stoornis maakt steeds dezelfde fout (bijvoorbeeld /k/ wordt altijd een /t/, proces: fronting), terwijl een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie dezelfde klank steeds op verschillende manieren uitspreekt. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie toont het kind ook vaak zoekende bewegingen. Door verder onderzoek kan een van beide stoornissen worden uitgesloten.
Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonetische stoornis
We spreken van een fonetische stoornis wanneer een kind niet in staat blijkt één of meerdere klanken van de moedertaal correct te vormen. Deze onmogelijkheid om bepaalde klanken correct te vormen kan, maar hoeft niet noodzakelijk te berusten op een organische basis. Bij een fonologische stoornis is het kind wel in staat de klanken correct te vormen, maar heeft het problemen bij het gebruik en contrasteren van de klanken in woorden (Van Borsel, 2001). Wanneer het kind problemen heeft met de vorming van één of meerdere klanken, kan zich dit op verschillende manieren manifesteren. Het is mogelijk dat het kind een klank helemaal niet kan vormen en deze klank in alle contexten weglaat (omissie) of vervangt door een andere klank (substitutie). Nog een andere mogelijkheid en een zeer typische fout bij fonetische articulatieproblemen is dat er een distorsie optreed; een niet volledig correcte, vervormde productie van een doelklank (bijvoorbeeld sigmatismus addentalis) (Van Borsel, 2001).
Dysartrie is een spraakstoornis die het gevolg is van een aandoening in het motorische systeem van het zenuwstelsel. Deze aandoening verstoort de werking van één of meer spieren die bij het spreken betrokken zijn. Kinderen met een dysartrie kunnen de woorden en zinnen wel vinden, maar ze worden niet goed en niet duidelijk uitgesproken. Er is een probleem met de uitvoering. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie gaat het om een stap daarvoor: het programmeren. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is er een stoornis in het programmeren van de spraakmusculatuur voor de bewuste productie van fonemen en het programmeren van de achtereenvolgende spierbewegingen voor de productie van woorden (Dharmaperwira-Prins, 2005).
Er zijn drie grote verschillen tussen dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie. Ten eerste is er bij dysartrie geen verschil tussen bewust (willekeurig) en onbewust (onwillekeurig) spreken. Ze zijn in dezelfde mate gestoord. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie is het willekeurige spreken ernstiger gestoord dan het onwillekeurige spreken. Naspreken van een woord gaat dus slechter dan spontaan hetzelfde woord zeggen. Ook gaat verbale ontwikkelingsdyspraxie vaak samen met orale apraxie (buccofaciale apraxie). Ten tweede treden de articulatiestoornissen bij dysartrie consequent op, terwijl dit bij verbale ontwikkelingsdyspraxie niet het geval is. Ten derde is bij verbale ontwikkelingsdyspraxie meestal alleen de articulatie gestoord, terwijl bij dysartrie naast de articulatie, vaak ook andere functionele componenten gestoord zijn (heesheid, nasaliteit enzovoorts). Met behulp van bovenstaande punten kan de differentiaaldiagnose verbale ontwikkelingsdyspraxie of dysartrie worden gesteld (Dharmaperwira-Prins, 2005).
Afasie is een verworven taalstoornis, veroorzaakt door hersenletsel, waarbij het begrijpen en uiten van gesproken en geschreven taal gestoord is. Afasie komt meestal bij oudere mensen voor, maar kan zich ook voordoen bij (jongere) kinderen. Problemen met de taal kunnen op de volgende gebieden optreden: het begrijpen, het spreken, het lezen en het schrijven (Dharmaperwira-Prins & Maas, 2002). Afasie is dus een stoornis op formuleerniveau; een gedachte of idee wordt niet of niet goed omgezet in taal. Dysartrie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn beide neurogene spraakstoornissen, terwijl afasie tot de neurogene taalstoornissen wordt gerekend (Eurlings-van Deurse, 1993). Afasie en verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn van elkaar te onderscheiden door enkele punten. De aanwezigheid van afasie moet worden overwogen als: er sprake is van woordvindingsproblemen, als er problemen zijn met het begrijpen van opdrachten en deze problemen niet veroorzaakt worden door een gehoorstoornis en als er problemen zijn met schrijven (als het kind oud genoeg is), die niet toegeschreven kunnen worden aan het niet kunnen schrijven, een dyslexie of een gestoorde handmotoriek(Dharmaperwira-Prins, 2005).
Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonologische stoornis
Kinderen met een fonologische articulatiestoornis hebben problemen met bepaalde linguïstische elementen; de betekenistoekenningen. De fouten die worden gemaakt zijn fonemisch of gebaseerd op een patroon. Er zijn geen problemen met de productie van de spraakklank op motorisch vlak, maar met het gebruik van een bepaald systeem (Stes, 2003). Kinderen met een fonologische stoornis hebben onvoldoende beheersing van de regels van het foneemsysteem (Van Coppenolle, 1991). Kinderen met een fonologische stoornis zijn dus wel in staat de klanken correct te vormen, maar hebben moeite met het gebruiken en contrasteren van de klanken in woorden. Kenmerken van een fonologische stoornis zijn: het kind past eigen regels toe, ze volharden in het gebruik van deze regels en er worden atypische regels gebruikt die bij zich normaal ontwikkelende kinderen niet voorkomen (Howell & Dean, 1998).
Kinderen met verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn ook te onderscheiden van kinderen met een fonologische stoornis, door te kijken naar de consistentie van de regels die worden toegepast. Een kind met een fonologische stoornis maakt steeds dezelfde fout (bijvoorbeeld /k/ wordt altijd een /t/, proces: fronting), terwijl een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie dezelfde klank steeds op verschillende manieren uitspreekt. Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie toont het kind ook vaak zoekende bewegingen. Door verder onderzoek kan een van beide stoornissen worden uitgesloten.
Verbale ontwikkelingsdyspraxie tegenover een fonetische stoornis
We spreken van een fonetische stoornis wanneer een kind niet in staat blijkt één of meerdere klanken van de moedertaal correct te vormen. Deze onmogelijkheid om bepaalde klanken correct te vormen kan, maar hoeft niet noodzakelijk te berusten op een organische basis. Bij een fonologische stoornis is het kind wel in staat de klanken correct te vormen, maar heeft het problemen bij het gebruik en contrasteren van de klanken in woorden (Van Borsel, 2001). Wanneer het kind problemen heeft met de vorming van één of meerdere klanken, kan zich dit op verschillende manieren manifesteren. Het is mogelijk dat het kind een klank helemaal niet kan vormen en deze klank in alle contexten weglaat (omissie) of vervangt door een andere klank (substitutie). Nog een andere mogelijkheid en een zeer typische fout bij fonetische articulatieproblemen is dat er een distorsie optreed; een niet volledig correcte, vervormde productie van een doelklank (bijvoorbeeld sigmatismus addentalis) (Van Borsel, 2001).
Een groot verschil tussen een fonetische stoornis en verbale ontwikkelingsdyspraxie is, dat een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie de klanken wel correct kan zeggen, maar dit niet consequent doet. Een kind met een fonetische stoornis laat bijvoorbeeld altijd de /k/ weg of vervangt deze klank door een andere klank. Een kind met verbale ontwikkelingsdyspraxie kan de /k/ wel zeggen, maar doet dit niet altijd (inconsistent). Bij verbale ontwikkelingsdyspraxie toont het kind ook vaak zoekende bewegingen. Door verder onderzoek kan een van beide stoornissen worden uitgesloten.