Stotteren is een veel voorkomende spraakstoornis bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 7 jaar. Het is belangrijk dat het stotteren al vroeg wordt aangepakt, omdat er anders gevestigd of chronisch stotteren kan ontstaan. Deze paper begint met een kort stukje over wat stotteren nu precies inhoudt. Verder wordt er informatie gegeven over het stotteren bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 7 jaar en hoe een logopedist dit stotterprobleem het best kan behandelen.
Stotteren
Spreken is een complexe vaardigheid. Gedachten, ideeën of gevoelens moeten worden omgezet in taal, in woorden en zinnen. Deze taal wordt omgezet in spraakbewegingen. Vervolgens worden alle spieren die met spreken gepaard gaan geïnstrueerd, om precies de goede beweging te maken, met precies de goede snelheid en kracht en precies op het goede moment. Dit vereist een grote mate van coördinatie en timing. Het is dus niet verwonderlijk dat dit bij jonge kinderen niet altijd goed lukt
Stotteren is een spraakstoornis waarbij het vloeiende verloop van de spraakbeweging gestoord is. Klanken of lettergrepen worden herhaald of verlengd. Soms worden ze er met veel spanning uit geperst. Daarnaast kunnen bij het stotteren ook andere symptomen voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn mee bewegingen in het gezicht en van lichaamsdelen, verstoring van de adem, transpireren en spanning. Naast deze zichtbare en hoorbare symptomen zijn er ook verborgen symptomen. Vermijden van situaties, bepaalde woorden of klanken omzeilen, gebrek aan zelfvertrouwen en angst om te spreken zijn hier voorbeelden van. Stotteren kan de communicatie ernstig verstoren.
In grote lijnen zijn er vier fasen in de ontwikkeling van stotterverschijnselen te onderkennen, die als graadmeter voor de ernst van de stoornis kunnen dienen. In de eerste fase worden woorden, lettergrepen en klanken herhaald, meestal onder invloed van emotionele opwinding of gespannenheid. Er zijn ook perioden van vloeiend spreken. Veel kinderen herstellen zich vanuit deze eerste fase. Als er een tweede fase intreedt is dat in de regel op de schoolleeftijd. Het kind wordt zich bewust van moeilijkheden met spreken, gaat zichzelf als stotteraar zien en verwacht op bepaalde woorden te zullen stotteren. Later wordt hieruit de neiging geboren om woorden te vermijden en zinnen om te redigeren. In de derde fase staan de frustratie door de spreekmoeilijkheden en de vermijdingsneiging centraal. Het aantal situaties waarin wordt gestotterd heeft zich uitgebreid. In de vierde fase is er spreekangst en vormt het stotteren een sociale handicap.
De oorzaak van stotteren bij kinderen tussen de 2 en 7 jaar
Stotteren begint meestal bij kinderen tussen de 2 en 7 jaar. De neiging om over woorden te vallen, lettergrepen te herhalen of te hakkelen bij het spreken komt veel voor in die levensfase. Dit is de periode dat een kind veel te zeggen heeft, dit haastig zeggen wil en probeert langere en gecompliceerdere woorden te gebruiken. Als de gedachten sneller gaan dan de spraak, komt het kind in moeilijkheden en klinkt het of hij stottert. Dit is niet het echte stotteren maar slechts een tijdelijk minder vloeiend spreken. Gewoonlijk merkt het kind hier zelf niets van en gaat het na een tijdje vanzelf weer over. Het stotteren kan soms erger worden als het kind zenuwachtig of jaloers is.
Ook kan het zo zijn dat het kind aanleg heeft voor stotteren (bijvoorbeeld als stotteren in de familie voorkomt, of als het een duidelijke zwakke plek heeft voor timing en coördinatie van spraak). Als een kind aanleg heeft voor stotteren zal het kind waarschijnlijk een half jaar of langer, tussen zijn tweede en zevende jaar, praten met aarzelingen, herhalingen en onderbrekingen. Of het kind ook zal opgroeien tot een volwassen stotteraar hangt af van hoe het kind zelf met stotteren omgaat en hoe de omgeving hier op reageert. Een verhoogd risico op stotteren is ook gevonden bij aanleg voor atopische allergie (bijvoorbeeld CARA), bij epilepsie, bij stoornissen in de gevoelsontwikkeling en in de sociale aanpassing.
De noodzaak van vroegtijdige behandeling van stotterproblemen bij kinderen
De gevoelige periode om taal te leren ligt tussen de geboorte en het zevende levensjaar. Het is dus belangrijk om eventuele spraak- en taalstoornissen zo vroeg mogelijk te behandelen. Vroegtijdig ingrijpen is nodig om ervoor te zorgen dat er geen gevestigd oftewel chronisch stotteren ontstaat. Bij een grote groep kinderen gaat stotteren vanzelf over, maar bij sommige kinderen is behandeling door een logopedist of stottertherapeut nodig.
Wanneer een kind niet geholpen wordt met het stotterprobleem kan dit dus leiden tot chronisch stotteren. Op een bepaalde leeftijd zal het kind hier last van gaan ondervinden en ook de omgeving zal vaker negatief reageren op het stotteren. Het kind gaat woorden en situaties waarin gepraat wordt vermijden en kan spreekangst ontwikkelen. Het kind kan zich gaan afzonderen en houdt mensen op een afstand omdat het bang is te zullen stotteren. De reactie van ouders (bijvoorbeeld boosheid, streng, veel verbeteren) zorgen ervoor dat het kind aan zelfvertrouwen verliest en veel gaat twijfelen aan zichzelf. Het kind wordt erg onzeker. Spanning en emoties beïnvloeden het stotteren op hun beurt ook weer en zo komt het kind terecht in een vicieuze cirkel.
Chronische stotteraars hebben op hun latere leeftijd ook meer moeite om een baan te vinden dan niet-stotteraars en ook maken zij moeilijker contact met andere mensen.
Het effect van stotteren op het kind
Veel kinderen merken in het begin niet dat ze stotteren en ervaren dit ook niet als een probleem. Bij de meeste kinderen in de leeftijd van 2 tot 7 jaar verdwijnt het stotteren vanzelf weer als zij geen hinder ondervinden van andere mensen in de omgeving die letten op hun spraak. Hoe meer het kind gaat letten op zijn spraakgebrek, des te groter wordt het probleem. Wanneer een kind zich bewust wordt van zijn niet vloeiendheden zal het vaak proberen niet te stotteren. Bijvoorbeeld door meer kracht te zetten, het woord er uit te willen duwen, zodat er vechtgedrag ontstaat. Het spreken wordt dan meer gespannen en er kunnen ook blokkades of mee bewegingen ontstaan. Andere kinderen reageren door minder of niet meer te willen praten of andere woorden te kiezen; vermijdingsgedrag. Daarnaast zullen bezorgdheid en irritatie van de omgeving met betrekking tot het spreken, een kind het gevoel geven dat het iets fout doet en zo de spanning en dus de kans op stotteren vergroten. Het is belangrijk dat geen negatieve sfeer rond het stotteren ontstaat. Ouders willen hun kind graag goed laten praten en proberen het kind allerlei adviezen te geven en proberen het te verbeteren. Ook worden ouders vaak streng voor het kind als iets niet goed vloeiend wordt gezegd. Maar een jong kind heeft geen idee wat het dan anders moet doen en krijgt het gevoel dat het iets fout doet, wat de spanning weer kan verhogen. Een kind kan een gebrek aan zelfvertrouwen krijgen, waardoor het zich niet meer onder anderen wil begeven en ook andere kinderen op een afstand houdt.
Logopedische behandeling van kinderen met stotterproblemen
Bij veel kinderen in de leeftijd van twee tot zeven jaar verdwijnt het stotteren vanzelf. Gebeurt dit niet dan kan er gevestigd stotteren ontstaan. Om uit te vinden of een kind normale niet vloeiendheden vertoont of dat er een echt risico is op stotteren is de Screening Lijst Stotteren (SLS) ontwikkeld, ook wel interactieve stottertest genoemd.
Als de logopedist te maken heeft met een stotterend kind zal er onderzoek moeten worden gedaan. Er moet worden gekeken of er problemen zijn op het gebied van de spraakmotoriek, of er emotionele factoren, omgevingsfactoren of combinaties daarvan een rol spelen bij het stotteren. De logopedist moet nagaan hoe het stotteren zich heeft ontwikkeld en in welke fase het stotteren op dat moment is. Hier moet bij het behandelprogramma rekening mee worden gehouden.
Therapie voor jonge kinderen wordt meestal niet rechtstreeks uitgevoerd. Er wordt gewerkt met de ouders om het zelfvertrouwen van het kind te verbeteren, met de bedoeling dat het niet meer op haperingen zal reageren met negatieve gevoelens en vermijdingsreacties. Eerst worden spreekverschijnselen goed geobserveerd, en de ouders worden getraind in het waarnemen van het (spreek)gedrag van het kind, zonder er waardeoordeel aan te verbinden. Op grond van de observaties wordt een therapieplan opgesteld. Het kan soms voldoende zijn de ouders te informeren over de ontwikkeling van spreken en stotteren. Verder wordt overlegd hoe de ouders de eigen aard van het kind op het spoor kunnen komen, en hoe ze hem met bemoediging leiding kunnen geven. Wanneer het kind zich, ondanks dat het zich tekort voelt schieten, volledig geaccepteerd voelt zal het minder gespannen zijn en vloeiender spreken. Er wordt gewerkt aan dagelijkse leefregels en opvoedingsmaatregelen (meer rust en regelmaat, kalmer spreektempo, echt luisteren). Ergernis, medelijden en schaamte houden het stotteren in stand. De ouders kunnen leren realistische verwachtingen te koesteren en uitdagingen te stellen die het kind kans bieden op succes. Daarmee laat je het kind een belonende ervaring opdoen. Met bemoedigen helpt men het kind beter dan met 'pushen'.
Conclusie
Stotteren heeft een grote invloed op het dagelijks leven van mensen. Omdat stotteren vooral voorkomt bij kinderen van 2 tot 7 jaar is het belangrijk dat het kind hier zo snel mogelijk mee wordt geholpen. In deze gevoelige periode is het namelijk nog goed mogelijk om spraak- en taalstoornissen te behandelen en er vanaf te komen. Vroegtijdig ingrijpen kan chronisch stotteren voorkomen. De behandeling bestaat vooral uit het wegnemen van negatieve gevoelens rond het stotteren. De ouders zijn hierbij heel belangrijk. Een kind voelt zich namelijk onzeker en tekortschieten wanneer hij of zij stottert, en spanningen leiden op hun beurt weer tot stotteren waardoor het kind in een vicieuze cirkel terecht komt. Acceptatie van de omgeving en zelfvertrouwen zijn belangrijke stappen in het oplossen van het stotterprobleem.
Literatuurlijst
Ontwikkeling van 0 – 5 jaar vanuit logopedisch perspectief, Interne publicatie van de afdeling logopedie, Hogeschool van Utrecht, 1999
Welle Donker-Gimbrere, M., Slofstra-Bremer, C., Meulen, S.v.d., Denderen-Lubbers, M.v., Beek, B.v., Verschoor, A. (2000), Spraak- en taalproblemen bij kinderen, Van Gorcum, 120 – 135
Dungen, L.v.d., Verboog, M. (1998), Kinderen met taalontwikkelingsstoornissen, Bussum Coutinho, 103 – 105
Internet: www.stotteren.nl
Internet: www.nvlf.nl
Stotteren
Spreken is een complexe vaardigheid. Gedachten, ideeën of gevoelens moeten worden omgezet in taal, in woorden en zinnen. Deze taal wordt omgezet in spraakbewegingen. Vervolgens worden alle spieren die met spreken gepaard gaan geïnstrueerd, om precies de goede beweging te maken, met precies de goede snelheid en kracht en precies op het goede moment. Dit vereist een grote mate van coördinatie en timing. Het is dus niet verwonderlijk dat dit bij jonge kinderen niet altijd goed lukt
Stotteren is een spraakstoornis waarbij het vloeiende verloop van de spraakbeweging gestoord is. Klanken of lettergrepen worden herhaald of verlengd. Soms worden ze er met veel spanning uit geperst. Daarnaast kunnen bij het stotteren ook andere symptomen voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn mee bewegingen in het gezicht en van lichaamsdelen, verstoring van de adem, transpireren en spanning. Naast deze zichtbare en hoorbare symptomen zijn er ook verborgen symptomen. Vermijden van situaties, bepaalde woorden of klanken omzeilen, gebrek aan zelfvertrouwen en angst om te spreken zijn hier voorbeelden van. Stotteren kan de communicatie ernstig verstoren.
In grote lijnen zijn er vier fasen in de ontwikkeling van stotterverschijnselen te onderkennen, die als graadmeter voor de ernst van de stoornis kunnen dienen. In de eerste fase worden woorden, lettergrepen en klanken herhaald, meestal onder invloed van emotionele opwinding of gespannenheid. Er zijn ook perioden van vloeiend spreken. Veel kinderen herstellen zich vanuit deze eerste fase. Als er een tweede fase intreedt is dat in de regel op de schoolleeftijd. Het kind wordt zich bewust van moeilijkheden met spreken, gaat zichzelf als stotteraar zien en verwacht op bepaalde woorden te zullen stotteren. Later wordt hieruit de neiging geboren om woorden te vermijden en zinnen om te redigeren. In de derde fase staan de frustratie door de spreekmoeilijkheden en de vermijdingsneiging centraal. Het aantal situaties waarin wordt gestotterd heeft zich uitgebreid. In de vierde fase is er spreekangst en vormt het stotteren een sociale handicap.
De oorzaak van stotteren bij kinderen tussen de 2 en 7 jaar
Stotteren begint meestal bij kinderen tussen de 2 en 7 jaar. De neiging om over woorden te vallen, lettergrepen te herhalen of te hakkelen bij het spreken komt veel voor in die levensfase. Dit is de periode dat een kind veel te zeggen heeft, dit haastig zeggen wil en probeert langere en gecompliceerdere woorden te gebruiken. Als de gedachten sneller gaan dan de spraak, komt het kind in moeilijkheden en klinkt het of hij stottert. Dit is niet het echte stotteren maar slechts een tijdelijk minder vloeiend spreken. Gewoonlijk merkt het kind hier zelf niets van en gaat het na een tijdje vanzelf weer over. Het stotteren kan soms erger worden als het kind zenuwachtig of jaloers is.
Ook kan het zo zijn dat het kind aanleg heeft voor stotteren (bijvoorbeeld als stotteren in de familie voorkomt, of als het een duidelijke zwakke plek heeft voor timing en coördinatie van spraak). Als een kind aanleg heeft voor stotteren zal het kind waarschijnlijk een half jaar of langer, tussen zijn tweede en zevende jaar, praten met aarzelingen, herhalingen en onderbrekingen. Of het kind ook zal opgroeien tot een volwassen stotteraar hangt af van hoe het kind zelf met stotteren omgaat en hoe de omgeving hier op reageert. Een verhoogd risico op stotteren is ook gevonden bij aanleg voor atopische allergie (bijvoorbeeld CARA), bij epilepsie, bij stoornissen in de gevoelsontwikkeling en in de sociale aanpassing.
De noodzaak van vroegtijdige behandeling van stotterproblemen bij kinderen
De gevoelige periode om taal te leren ligt tussen de geboorte en het zevende levensjaar. Het is dus belangrijk om eventuele spraak- en taalstoornissen zo vroeg mogelijk te behandelen. Vroegtijdig ingrijpen is nodig om ervoor te zorgen dat er geen gevestigd oftewel chronisch stotteren ontstaat. Bij een grote groep kinderen gaat stotteren vanzelf over, maar bij sommige kinderen is behandeling door een logopedist of stottertherapeut nodig.
Wanneer een kind niet geholpen wordt met het stotterprobleem kan dit dus leiden tot chronisch stotteren. Op een bepaalde leeftijd zal het kind hier last van gaan ondervinden en ook de omgeving zal vaker negatief reageren op het stotteren. Het kind gaat woorden en situaties waarin gepraat wordt vermijden en kan spreekangst ontwikkelen. Het kind kan zich gaan afzonderen en houdt mensen op een afstand omdat het bang is te zullen stotteren. De reactie van ouders (bijvoorbeeld boosheid, streng, veel verbeteren) zorgen ervoor dat het kind aan zelfvertrouwen verliest en veel gaat twijfelen aan zichzelf. Het kind wordt erg onzeker. Spanning en emoties beïnvloeden het stotteren op hun beurt ook weer en zo komt het kind terecht in een vicieuze cirkel.
Chronische stotteraars hebben op hun latere leeftijd ook meer moeite om een baan te vinden dan niet-stotteraars en ook maken zij moeilijker contact met andere mensen.
Het effect van stotteren op het kind
Veel kinderen merken in het begin niet dat ze stotteren en ervaren dit ook niet als een probleem. Bij de meeste kinderen in de leeftijd van 2 tot 7 jaar verdwijnt het stotteren vanzelf weer als zij geen hinder ondervinden van andere mensen in de omgeving die letten op hun spraak. Hoe meer het kind gaat letten op zijn spraakgebrek, des te groter wordt het probleem. Wanneer een kind zich bewust wordt van zijn niet vloeiendheden zal het vaak proberen niet te stotteren. Bijvoorbeeld door meer kracht te zetten, het woord er uit te willen duwen, zodat er vechtgedrag ontstaat. Het spreken wordt dan meer gespannen en er kunnen ook blokkades of mee bewegingen ontstaan. Andere kinderen reageren door minder of niet meer te willen praten of andere woorden te kiezen; vermijdingsgedrag. Daarnaast zullen bezorgdheid en irritatie van de omgeving met betrekking tot het spreken, een kind het gevoel geven dat het iets fout doet en zo de spanning en dus de kans op stotteren vergroten. Het is belangrijk dat geen negatieve sfeer rond het stotteren ontstaat. Ouders willen hun kind graag goed laten praten en proberen het kind allerlei adviezen te geven en proberen het te verbeteren. Ook worden ouders vaak streng voor het kind als iets niet goed vloeiend wordt gezegd. Maar een jong kind heeft geen idee wat het dan anders moet doen en krijgt het gevoel dat het iets fout doet, wat de spanning weer kan verhogen. Een kind kan een gebrek aan zelfvertrouwen krijgen, waardoor het zich niet meer onder anderen wil begeven en ook andere kinderen op een afstand houdt.
Logopedische behandeling van kinderen met stotterproblemen
Bij veel kinderen in de leeftijd van twee tot zeven jaar verdwijnt het stotteren vanzelf. Gebeurt dit niet dan kan er gevestigd stotteren ontstaan. Om uit te vinden of een kind normale niet vloeiendheden vertoont of dat er een echt risico is op stotteren is de Screening Lijst Stotteren (SLS) ontwikkeld, ook wel interactieve stottertest genoemd.
Als de logopedist te maken heeft met een stotterend kind zal er onderzoek moeten worden gedaan. Er moet worden gekeken of er problemen zijn op het gebied van de spraakmotoriek, of er emotionele factoren, omgevingsfactoren of combinaties daarvan een rol spelen bij het stotteren. De logopedist moet nagaan hoe het stotteren zich heeft ontwikkeld en in welke fase het stotteren op dat moment is. Hier moet bij het behandelprogramma rekening mee worden gehouden.
Therapie voor jonge kinderen wordt meestal niet rechtstreeks uitgevoerd. Er wordt gewerkt met de ouders om het zelfvertrouwen van het kind te verbeteren, met de bedoeling dat het niet meer op haperingen zal reageren met negatieve gevoelens en vermijdingsreacties. Eerst worden spreekverschijnselen goed geobserveerd, en de ouders worden getraind in het waarnemen van het (spreek)gedrag van het kind, zonder er waardeoordeel aan te verbinden. Op grond van de observaties wordt een therapieplan opgesteld. Het kan soms voldoende zijn de ouders te informeren over de ontwikkeling van spreken en stotteren. Verder wordt overlegd hoe de ouders de eigen aard van het kind op het spoor kunnen komen, en hoe ze hem met bemoediging leiding kunnen geven. Wanneer het kind zich, ondanks dat het zich tekort voelt schieten, volledig geaccepteerd voelt zal het minder gespannen zijn en vloeiender spreken. Er wordt gewerkt aan dagelijkse leefregels en opvoedingsmaatregelen (meer rust en regelmaat, kalmer spreektempo, echt luisteren). Ergernis, medelijden en schaamte houden het stotteren in stand. De ouders kunnen leren realistische verwachtingen te koesteren en uitdagingen te stellen die het kind kans bieden op succes. Daarmee laat je het kind een belonende ervaring opdoen. Met bemoedigen helpt men het kind beter dan met 'pushen'.
Conclusie
Stotteren heeft een grote invloed op het dagelijks leven van mensen. Omdat stotteren vooral voorkomt bij kinderen van 2 tot 7 jaar is het belangrijk dat het kind hier zo snel mogelijk mee wordt geholpen. In deze gevoelige periode is het namelijk nog goed mogelijk om spraak- en taalstoornissen te behandelen en er vanaf te komen. Vroegtijdig ingrijpen kan chronisch stotteren voorkomen. De behandeling bestaat vooral uit het wegnemen van negatieve gevoelens rond het stotteren. De ouders zijn hierbij heel belangrijk. Een kind voelt zich namelijk onzeker en tekortschieten wanneer hij of zij stottert, en spanningen leiden op hun beurt weer tot stotteren waardoor het kind in een vicieuze cirkel terecht komt. Acceptatie van de omgeving en zelfvertrouwen zijn belangrijke stappen in het oplossen van het stotterprobleem.
Literatuurlijst
Ontwikkeling van 0 – 5 jaar vanuit logopedisch perspectief, Interne publicatie van de afdeling logopedie, Hogeschool van Utrecht, 1999
Welle Donker-Gimbrere, M., Slofstra-Bremer, C., Meulen, S.v.d., Denderen-Lubbers, M.v., Beek, B.v., Verschoor, A. (2000), Spraak- en taalproblemen bij kinderen, Van Gorcum, 120 – 135
Dungen, L.v.d., Verboog, M. (1998), Kinderen met taalontwikkelingsstoornissen, Bussum Coutinho, 103 – 105
Internet: www.stotteren.nl
Internet: www.nvlf.nl
3 opmerkingen:
hoi Linda, ik ben een studente logopedie in Groningen en ik wil je bedanken voor de informatie op je blog! Je weet al onwijs veel!
Succes met de studie, groetjes Lisette
Dank je wel, Lisette.
Jij ook veel succes met je studie natuurlijk !
Een reactie posten