Ongeveer twee op de duizend baby’s wordt geboren met een schisis. Kinderen met een schisis hebben te maken met problemen op allerlei gebieden. Deze paper is bedoeld om logopediestudenten informatie te geven over deze aangeboren afwijking. De paper geeft eerst wat algemene informatie over schisis en eindig met een stukje over hoe de logopedist kinderen met een schisis kan helpen op het gebied van hun spraak en taal.
Een schisis
Bij sommige baby’s sluit zich de bovenlip, de bovenkaak of het gehemelte niet helemaal, waardoor het kind wordt geboren met een spleet in de lip, kaak en/of gehemelte. Soms komen daarbij nog andere spleten in het gezicht voor. Deze aangeboren afwijking heet schisis. Het woord ‘schisis’ komt uit het Grieks en betekent spleet. Schisis wordt ook wel aangeduid met ‘hazenlip’ (Welle Donker-Gimbrere e.a., 2000).
Een spleet in de lip, kaak en/of gehemelte kan enkelzijdig (links of rechts van het midden) of dubbelzijdig voorkomen. Bij sommige kinderen functioneert het gehemelte niet goed doordat de gehemeltespieren of de zenuwen die deze spieren van impulsen voorzien niet goed zijn aangegroeid. De afwijking komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes (Mieke Pronk-Boerma, 2003).
Het ontstaan van een schisis
De bouw van het gezicht en het gehemelte vindt in ongeveer de eerste drie maanden van de zwangerschap plaats. Als deze ontwikkeling verstoord wordt, kan een schisis ontstaan. De oorzaak van een schisis is nog niet geheel duidelijk. Erfelijkheid speelt meestal een rol, maar ook factoren van buitenaf kunnen invloed hebben op het groeiende embryo, zoals bijvoorbeeld voedingsstoornissen of een ziekte van de moeder tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap (Mieke Pronk-Boerma, 2003).
De ontwikkeling van een kind met een schisis
In principe doorlopen kinderen met een schisis alle ontwikkelingsfasen op dezelfde wijze als kinderen die gezond worden geboren. Als er naast de schisis nog andere afwijkingen zijn kan het ontwikkelingsverloop wel trager zijn. Hoewel een kind met schisis dus alle ontwikkelingsfasen op dezelfde wijze doorloopt, kunnen er wel allerlei moeilijkheden voorkomen.
Ten eerste zijn er de psychosociale aspecten. De eerste reactie van ouders op het kind is vaak schrik, angst voor reacties van de buitenwereld, schuldgevoelens of schaamte en soms zelfs afkeer van het kind. Als de ouders hun gevoelens niet goed kunnen verwerken, kunnen ze geneigd zijn een overbeschermende, verwennende of een onzekere of afwijzende houding tegen het kind aan te nemen. Ouders praten ook vaak minder tegen hun kind wat nadelig is voor de taalontwikkeling. Het is van groot belang dat de ouders hun kind accepteren. Het kind moet zich zo normaal mogelijk voelen en ook normaal behandeld worden. Het kind kan erg onzeker worden van reacties van zijn omgeving, waardoor het zich emotioneel minder goed ontwikkelt en anders gaat gedragen. Als het kind zich niet geaccepteerd voelt kan het een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Het is dus belangrijk dat er normaal met schisiskinderen wordt omgegaan.
Ten tweede hebben sommige kinderen met een schisis problemen met de voeding. Meestal kan een kind met een lipspleet of lip-kaakspleet gewoon borstvoeding en flesvoeding krijgen. Het voordeel hiervan is dat het krachtige zuigen de kaakontwikkeling bevordert. Bij kinderen met een gespleten gehemelte zijn er vaker problemen met de voeding. Het gehemelte staat in open verbinding met de neusholte wardoor de nodige zuigkracht niet wordt ontwikkeld en een kind zich snel verslikt. Borstvoeding is mogelijk als het gehemelte wordt afgesloten met een plaatje en er wordt soms ook wel eens gebruik gemaakt van een extra lange speen. Het nadeel van deze speen is echter dat de tong te ver achter in de mond komt te liggen, waardoor de spraakontwikkeling niet normaal verloopt. Het kind gaat meer achter in de mond articuleren, waardoor de mond te passief blijft en dat heeft weer gevolgen voor de kaakontwikkeling en de mondmotoriek(Mieke Pronk-Boerma, 2003).
Een kind met een gehemeltespleet heeft meer kans op keel-, neus- en oorziekten dan een kind met een normaal gehemelte. Door het abnormale verloop van de spieren die de buis van Eustachius, waardoor lucht naar het middenoor gaat, openen, functioneert deze minder goed. De kans op te weinig lucht in het middenoor, op vocht in het middenoor en op oorontsteking is toegenomen, net als de kans op slechthorendheid. Door een afwijkende bouw van de neus (de neusbodem wordt gevormd door het gehemelte) heeft een kind met een gehemeltespleet meer moeite met neusademhaling en heeft het meer kans op verkoudheden. (Welle Donker-Gimbrere e.a., 2000). Slechthorendheid kan leiden tot taalproblemen; wat je niet hoort kun je niet gebruiken om het systeem van taal op te bouwen. Een kind moet voldoende taalaanbod krijgen: door zich terug te trekken uit de sociale omgeving, krijgt een kind minder taal aangeboden. Onvoldoende taalbeheersing vermindert de mogelijkheid om zich te uiten, ook wordt het leren denken, waarvoor (inwendige) taal nodig is, bemoeilijkt
De spraak is bij veel schisiskinderen afwijkend. Articulatiefouten worden vaak gemaakt door gehoorsproblemen. Het is belangrijk dat een kind voor het vierde jaar zijn spraakproductie aanpast aan de standaardspraak, anders heeft het kind niet veel kans dat hij dit ooit nog aanleert. Een kind met schisis heeft vaak resonantieproblemen; de klank is nasaal. Dit komt doordat de neusholte meedoet bij de klankvorming. Kinderen met schisis hebben ook vaak last van neusluchtverlies. Dit is waarneembaar als een neusruis tijdens het spreken, vooral op de meer explosieve klanken. Soms zijn in plaats van ruis snurkgeluidjes hoorbaar. Het is van groot belang dat er voldoende met het kind gepraat wordt, zodat het kind genoeg taal om zich heen heeft voor een goede taalontwikkeling (Mieke Pronk-Boerma, 2003).
Ten slotte hebben kinderen met een schisis vaak gebitsproblemen, doordat tanden en kiezen scheef groeien. Voor de spraak is het belangrijk dat er snel wat wordt gedaan aan het gebit, want iemand met een afwijking aan het gebit of de kaak heeft meer kans op afwijkingen in de spraak. De meeste problemen zijn te verhelpen door behandeling van een orthodontist. Een beugel heeft echter wel een tijdelijk verslechterend effect op de spraak (Welle Donker-Gimbrere e.a., 2000).
De logopedische behandeling bij spraak- en taalproblemen bij kinderen met een schisis
In de leeftijd van 0 tot 3 jaar bestaat de logopedische begeleiding uit het adviseren van de ouders als er voedingsproblemen zijn en het adviseren hoe de spraak en de taal zijn te stimuleren en hoe spraakafwijkingen te voorkomen zijn. Een belangrijk onderdeel van het stimuleren van de spraakontwikkeling is het doen van mond- en blaasspelletjes. Met name het zuigen en blazen en het stimuleren van de lippen en de tongpunt zijn belangrijk. Het is ook van groot belang te zorgen voor voldoende stilte zodat het kind met aandacht kan luisteren naar de gesproken taal om zich heen. Het kind leert woorden uitspreken door deze te imiteren. Wanneer er een taalachterstand is moet dit als eerste behandeld worden. Vaak is dan een uitgebreid taalonderzoek noodzakelijk. Kinderen met een schisis hebben over het algemeen geen taalachterstand.
Vanaf de leeftijd van 3 tot 6 jaar kan het kind logopedisch behandeld worden, als er spraakproblemen zijn. Op die leeftijd is het duidelijk of het kind de neiging heeft moeilijke medeklinkers te vervangen (compenseren) of te spreken met nasale bijgeluiden. Wanneer het zachte gehemelte niet lang genoeg is kan een spraakverbeterende operatie plaatsvinden.
Afhankelijk van de aard van de problemen kan de behandeling bestaan uit een taalbehandeling, een articulatiebehandeling, een mondmotoriek behandeling of een combinatie hiervan. Onderdelen van de behandeling zijn: zuig- en blaasoefeningen voor het zacht gehemelte. Oefeningen voor de tongpunt en de lippen en mondsluitings oefeningen. Oefeningen voor de coördinatie mondmotoriek en de ademstroom. Oefeningen voor het produceren van allerlei geluiden, bijvoorbeeld nadoen van regen en wind, storm en zachtjes waaien. Oefeningen voor het luisteren naar klankverschillen, zoals het verschil tussen nasaal en niet-nasaal of tussen /P/ en /K/. Het aanleren van de goede tongplaatsing of tong- lipspanning bij medeklinkers in woorden. Wanneer de aangeleerde medeklinkers goed beheerst worden, kan het toepassen van de juiste uitspraak geoefend worden door te corrigeren, door veel en vaak voor te doen. Hierbij worden memoriespelletjes, praatplaten, voorleesboeken gebruikt, zowel in de behandeling als thuis. Het goed op de hoogte zijn van de spraakmogelijkheden van het kind voorkomt dat de ouders te hoge of juist te lage eisen stellen aan de spraak of de taal van het kind. Voorop staat altijd het plezier in het spreken. De methode van behandelen is daarom in spelvorm. Er wordt naar gestreefd dat het kind op de leeftijd van 6 jaar goed kan spreken.
Als een kind met schisis een afwijkend mondgedrag heeft moet dit eerst behandeld worden. Kinderen met een schisis hebben vaak een te lage tongligging, wardoor de bovenkaak minder ontwikkeld wordt. Sommige problemen zijn door logopedie moeilijk op te lossen en dan biedt een operatie de beste uitkomst (www.vumc.nl/schisis/index.html)
Conclusie
Een kind met schisis heeft problemen op allerlei gebieden, variërend van het gehoor tot het gebit en de spraak. De problemen beïnvloeden elkaar ook. Een slecht gehoor of gebit leidt automatisch tot spraakproblemen. Spraak en taalproblemen zijn goed te behandelen en de ouders zijn hierbij ook erg belangrijk. Wanneer er vroegtijdig met logopedie wordt gestart, is de kans groot dat het kind normaal en goed leert praten. Als het kind niet voor het vierde jaar zijn spraakproductie aanpast aan de standaardspraak, heeft het kind niet veel kans dat hij dit ooit nog aanleert.
Literatuur
Pronk-Boerma, M. (2003), Logopedie voor onderwijsgevenden. Soest: Nelissen
Welle Donker-Gimbrere, M., Slofstra-Bremer, C., Meulen, S.v.d., Denderen-Lubbers, M.v., Beek, B.v., Verschoor, A. (2000), Spraak- en taalproblemen bij kinderen. Van Gorcum
Internet: www.vumc.nl/schisis/index.html
Een schisis
Bij sommige baby’s sluit zich de bovenlip, de bovenkaak of het gehemelte niet helemaal, waardoor het kind wordt geboren met een spleet in de lip, kaak en/of gehemelte. Soms komen daarbij nog andere spleten in het gezicht voor. Deze aangeboren afwijking heet schisis. Het woord ‘schisis’ komt uit het Grieks en betekent spleet. Schisis wordt ook wel aangeduid met ‘hazenlip’ (Welle Donker-Gimbrere e.a., 2000).
Een spleet in de lip, kaak en/of gehemelte kan enkelzijdig (links of rechts van het midden) of dubbelzijdig voorkomen. Bij sommige kinderen functioneert het gehemelte niet goed doordat de gehemeltespieren of de zenuwen die deze spieren van impulsen voorzien niet goed zijn aangegroeid. De afwijking komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes (Mieke Pronk-Boerma, 2003).
Het ontstaan van een schisis
De bouw van het gezicht en het gehemelte vindt in ongeveer de eerste drie maanden van de zwangerschap plaats. Als deze ontwikkeling verstoord wordt, kan een schisis ontstaan. De oorzaak van een schisis is nog niet geheel duidelijk. Erfelijkheid speelt meestal een rol, maar ook factoren van buitenaf kunnen invloed hebben op het groeiende embryo, zoals bijvoorbeeld voedingsstoornissen of een ziekte van de moeder tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap (Mieke Pronk-Boerma, 2003).
De ontwikkeling van een kind met een schisis
In principe doorlopen kinderen met een schisis alle ontwikkelingsfasen op dezelfde wijze als kinderen die gezond worden geboren. Als er naast de schisis nog andere afwijkingen zijn kan het ontwikkelingsverloop wel trager zijn. Hoewel een kind met schisis dus alle ontwikkelingsfasen op dezelfde wijze doorloopt, kunnen er wel allerlei moeilijkheden voorkomen.
Ten eerste zijn er de psychosociale aspecten. De eerste reactie van ouders op het kind is vaak schrik, angst voor reacties van de buitenwereld, schuldgevoelens of schaamte en soms zelfs afkeer van het kind. Als de ouders hun gevoelens niet goed kunnen verwerken, kunnen ze geneigd zijn een overbeschermende, verwennende of een onzekere of afwijzende houding tegen het kind aan te nemen. Ouders praten ook vaak minder tegen hun kind wat nadelig is voor de taalontwikkeling. Het is van groot belang dat de ouders hun kind accepteren. Het kind moet zich zo normaal mogelijk voelen en ook normaal behandeld worden. Het kind kan erg onzeker worden van reacties van zijn omgeving, waardoor het zich emotioneel minder goed ontwikkelt en anders gaat gedragen. Als het kind zich niet geaccepteerd voelt kan het een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Het is dus belangrijk dat er normaal met schisiskinderen wordt omgegaan.
Ten tweede hebben sommige kinderen met een schisis problemen met de voeding. Meestal kan een kind met een lipspleet of lip-kaakspleet gewoon borstvoeding en flesvoeding krijgen. Het voordeel hiervan is dat het krachtige zuigen de kaakontwikkeling bevordert. Bij kinderen met een gespleten gehemelte zijn er vaker problemen met de voeding. Het gehemelte staat in open verbinding met de neusholte wardoor de nodige zuigkracht niet wordt ontwikkeld en een kind zich snel verslikt. Borstvoeding is mogelijk als het gehemelte wordt afgesloten met een plaatje en er wordt soms ook wel eens gebruik gemaakt van een extra lange speen. Het nadeel van deze speen is echter dat de tong te ver achter in de mond komt te liggen, waardoor de spraakontwikkeling niet normaal verloopt. Het kind gaat meer achter in de mond articuleren, waardoor de mond te passief blijft en dat heeft weer gevolgen voor de kaakontwikkeling en de mondmotoriek(Mieke Pronk-Boerma, 2003).
Een kind met een gehemeltespleet heeft meer kans op keel-, neus- en oorziekten dan een kind met een normaal gehemelte. Door het abnormale verloop van de spieren die de buis van Eustachius, waardoor lucht naar het middenoor gaat, openen, functioneert deze minder goed. De kans op te weinig lucht in het middenoor, op vocht in het middenoor en op oorontsteking is toegenomen, net als de kans op slechthorendheid. Door een afwijkende bouw van de neus (de neusbodem wordt gevormd door het gehemelte) heeft een kind met een gehemeltespleet meer moeite met neusademhaling en heeft het meer kans op verkoudheden. (Welle Donker-Gimbrere e.a., 2000). Slechthorendheid kan leiden tot taalproblemen; wat je niet hoort kun je niet gebruiken om het systeem van taal op te bouwen. Een kind moet voldoende taalaanbod krijgen: door zich terug te trekken uit de sociale omgeving, krijgt een kind minder taal aangeboden. Onvoldoende taalbeheersing vermindert de mogelijkheid om zich te uiten, ook wordt het leren denken, waarvoor (inwendige) taal nodig is, bemoeilijkt
De spraak is bij veel schisiskinderen afwijkend. Articulatiefouten worden vaak gemaakt door gehoorsproblemen. Het is belangrijk dat een kind voor het vierde jaar zijn spraakproductie aanpast aan de standaardspraak, anders heeft het kind niet veel kans dat hij dit ooit nog aanleert. Een kind met schisis heeft vaak resonantieproblemen; de klank is nasaal. Dit komt doordat de neusholte meedoet bij de klankvorming. Kinderen met schisis hebben ook vaak last van neusluchtverlies. Dit is waarneembaar als een neusruis tijdens het spreken, vooral op de meer explosieve klanken. Soms zijn in plaats van ruis snurkgeluidjes hoorbaar. Het is van groot belang dat er voldoende met het kind gepraat wordt, zodat het kind genoeg taal om zich heen heeft voor een goede taalontwikkeling (Mieke Pronk-Boerma, 2003).
Ten slotte hebben kinderen met een schisis vaak gebitsproblemen, doordat tanden en kiezen scheef groeien. Voor de spraak is het belangrijk dat er snel wat wordt gedaan aan het gebit, want iemand met een afwijking aan het gebit of de kaak heeft meer kans op afwijkingen in de spraak. De meeste problemen zijn te verhelpen door behandeling van een orthodontist. Een beugel heeft echter wel een tijdelijk verslechterend effect op de spraak (Welle Donker-Gimbrere e.a., 2000).
De logopedische behandeling bij spraak- en taalproblemen bij kinderen met een schisis
In de leeftijd van 0 tot 3 jaar bestaat de logopedische begeleiding uit het adviseren van de ouders als er voedingsproblemen zijn en het adviseren hoe de spraak en de taal zijn te stimuleren en hoe spraakafwijkingen te voorkomen zijn. Een belangrijk onderdeel van het stimuleren van de spraakontwikkeling is het doen van mond- en blaasspelletjes. Met name het zuigen en blazen en het stimuleren van de lippen en de tongpunt zijn belangrijk. Het is ook van groot belang te zorgen voor voldoende stilte zodat het kind met aandacht kan luisteren naar de gesproken taal om zich heen. Het kind leert woorden uitspreken door deze te imiteren. Wanneer er een taalachterstand is moet dit als eerste behandeld worden. Vaak is dan een uitgebreid taalonderzoek noodzakelijk. Kinderen met een schisis hebben over het algemeen geen taalachterstand.
Vanaf de leeftijd van 3 tot 6 jaar kan het kind logopedisch behandeld worden, als er spraakproblemen zijn. Op die leeftijd is het duidelijk of het kind de neiging heeft moeilijke medeklinkers te vervangen (compenseren) of te spreken met nasale bijgeluiden. Wanneer het zachte gehemelte niet lang genoeg is kan een spraakverbeterende operatie plaatsvinden.
Afhankelijk van de aard van de problemen kan de behandeling bestaan uit een taalbehandeling, een articulatiebehandeling, een mondmotoriek behandeling of een combinatie hiervan. Onderdelen van de behandeling zijn: zuig- en blaasoefeningen voor het zacht gehemelte. Oefeningen voor de tongpunt en de lippen en mondsluitings oefeningen. Oefeningen voor de coördinatie mondmotoriek en de ademstroom. Oefeningen voor het produceren van allerlei geluiden, bijvoorbeeld nadoen van regen en wind, storm en zachtjes waaien. Oefeningen voor het luisteren naar klankverschillen, zoals het verschil tussen nasaal en niet-nasaal of tussen /P/ en /K/. Het aanleren van de goede tongplaatsing of tong- lipspanning bij medeklinkers in woorden. Wanneer de aangeleerde medeklinkers goed beheerst worden, kan het toepassen van de juiste uitspraak geoefend worden door te corrigeren, door veel en vaak voor te doen. Hierbij worden memoriespelletjes, praatplaten, voorleesboeken gebruikt, zowel in de behandeling als thuis. Het goed op de hoogte zijn van de spraakmogelijkheden van het kind voorkomt dat de ouders te hoge of juist te lage eisen stellen aan de spraak of de taal van het kind. Voorop staat altijd het plezier in het spreken. De methode van behandelen is daarom in spelvorm. Er wordt naar gestreefd dat het kind op de leeftijd van 6 jaar goed kan spreken.
Als een kind met schisis een afwijkend mondgedrag heeft moet dit eerst behandeld worden. Kinderen met een schisis hebben vaak een te lage tongligging, wardoor de bovenkaak minder ontwikkeld wordt. Sommige problemen zijn door logopedie moeilijk op te lossen en dan biedt een operatie de beste uitkomst (www.vumc.nl/schisis/index.html)
Conclusie
Een kind met schisis heeft problemen op allerlei gebieden, variërend van het gehoor tot het gebit en de spraak. De problemen beïnvloeden elkaar ook. Een slecht gehoor of gebit leidt automatisch tot spraakproblemen. Spraak en taalproblemen zijn goed te behandelen en de ouders zijn hierbij ook erg belangrijk. Wanneer er vroegtijdig met logopedie wordt gestart, is de kans groot dat het kind normaal en goed leert praten. Als het kind niet voor het vierde jaar zijn spraakproductie aanpast aan de standaardspraak, heeft het kind niet veel kans dat hij dit ooit nog aanleert.
Literatuur
Pronk-Boerma, M. (2003), Logopedie voor onderwijsgevenden. Soest: Nelissen
Welle Donker-Gimbrere, M., Slofstra-Bremer, C., Meulen, S.v.d., Denderen-Lubbers, M.v., Beek, B.v., Verschoor, A. (2000), Spraak- en taalproblemen bij kinderen. Van Gorcum
Internet: www.vumc.nl/schisis/index.html